De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 221]
| |
dikwijls aanleiding tot verwoesting van vele planten door kleine maadjes, welke in de potten kruipen en alzoo de aarde verteeren dieze bevatten. Soms ook vindt men er eene soort van kever in met geel geplekten rug, die zeer verlekkerd is op de wortels der bloemenplanten welke men in de vervroegserren wint. Ook geeft zij aanleiding tot eene soort van schimmel of kampernoeliën, bijzonder wanneer de run te nat is als men de serre aanlegt, of uit oorzaak van nat weder. Om zich van die lastige en ongenoodigde gasten te ontdoen, raden wij aan de run dikwijls om te werken en te doormengen met 6 kilos fijnen ongebluschten kalk, idem zooveel roet uit de schouw en een halven kilo solferbloem (zwavel) per hectoliter moer; dit is het middel dat wij den lezer aanbevelen, en hem aanraden op de proef te stellen.’ DE DOORNENKRONING, NAAR R. POMBIANI.
diamantvelden. - Een diamantzoeker schrijft uit Fragersburg (Victoria) eenen brief aan een duitsch blad, waardoor onze lezers zeer duidelijk het land, waar de edelgesteenten gezocht worden, zullen leeren kennen: ‘Ik ben van mijne reis naar de diamantvelden teruggekeerd. Onbeschrijfbaar is het wat ik geleden heb, ten gevolge van gebrek aan water op den eenzamen en verlaten weg, die naar de stad geleidt. Het is vooral in die woestenijen, zonder eene struik, zonder een druppel water dat men de diamanten vindt. De schoone streken langs de oevers der Vaal, in welke Pniel, Cawoodshope, Hebron en Gon-gonggelegen zijn, maken daarop uitzondering. ‘In het midden van die woestijnen, vindt men eenige hoeven: Bultfontein, Beers, Jagersfontein en andere. Die hoeven zijn niet zelden door Joden gebouwd en maken het oasis in de woestijn uit. Aan de Beershoeve heeft men onlangs een diamant gevonden van 70 karaten. De afstand tot de Kaapstad is 779 | |
[pagina 222]
| |
eng. mijlen; tot Elisabeths-haven 470 mijlen. Die laatste weg, schijnbaar de kortste, is niet te verkiezen, indien men spoedig op zijne bestemming wil zijn. De kortste weg is die van Kaap-Town naar Pniel. Het transport wordt er onderling door twee kompagnieën betwist. Een dezer legt de reis in acht dagen af, vraagt 13 guinjes en laat 30 kilogr. reisgoed toe; de andere doet er twintig dagen over, vraagt 12 guinjes en neemt 50 kilogr. pakkagie aan. ‘Van Elisabeths-haven reist men op wagens, door ossen getrokken. De reis duurt zes weken; doch zij kost slechts 5 pond sterling (125 fr.), waarin niet begrepen het voedsel, en geeft recht op 100 kilogr. vervoer van reisgoed. Hij die zijn eigen rijtuig heeft, zal wel doen dezen weg te verkiezen; voor den jachtliefhebber vooral is hij zeer aangenaam. Op den anderen weg vindt men eene woestijn zonder boomen, en hier hotels, biljardzalen, winkels, herbergen, enz. Iedereen is niet even gelukkig in het zoeken naar diamanten. Twee maanden lang hebben wij, negen uren per dag werkende, den grond omgewoeld en niets gevonden. Middelerwijl vond men echter rondom ons diamanten. Ten laatste vond een der zoekers eenen steen van 64 karaten. Eene vrouw die gras wiedde, vond er een liggen in het diep van een aardhol. Te Pniel zag een Schot, die niet gelukkiger was dan wij, door zijnen buurman eenen diamant vinden die 40.000 pond sterling (1 millioen fr.) waarde had. Het hotelleven te Pniel kost per dag zoo wat 9 shilling, en maakt men kontrakt per maand, dan klimt het niet hooger dan 2 shilling. Naar de diamantmijnen vertrekken met een leêgen zak, in de hoop dat men hem met diamanten vullen zal, is eene dwaasheid. Wie geen 300 pond heeft, om hier ten minste zes maanden te leven, doet beter van niet te komen. De kapitalisten hebben het voorrecht, dat zij inlanders kunnen bezigen, die veel behendiger in het zoeken zijn dan wij. De rechten om te zoeken, beloopen tien shilling per maand, en hiervan steekt de Staat de helft in den zak.’ |
|