Op den bodem der zee.
Zijn er onder mijne lezers nog enkelen, die niet weten wat een aquarium is? In dit geval zal de volgende korte verklaring wel voldoende zijn.
Een aquarium is een toestel van glas, in groote of kleine afmeting, dat met water gevuld kan worden, opdat de dieren en planten, die daarin worden gevoed en gekweekt - en dit is het eigenlijke doel - zich in hunne eigene atmosfeer zouden bevinden en zoodoende daarin hun leven kunnen voortzetten.
't Is zeer merkwaardig zulke toestellen van overgroote afmeting te zien, want men vindt er schier alles in wat zich in de zee beweegt; doch daar ik afkeerig ben van de zaken in het klein te doen, verzoek ik u met mij een tochtje naar den bodem der zee te ondernemen.
Wij gebruiken hiertoe een duikertoestel, dat voldoende waarborgen voor onze veiligheid oplevert, veel meer dan Godard bij zijne luchtreizen kan geven.
Slechts een weinig moed en het kunststuk zal ongetwijfeld gelukken.
Wat ziet het er hier zonderling uit: 't is alsof wij in een nieuwe wereld zijn, met vreemde dieren en planten, heel verschillend van de wereld, die wij zoo even verlaten hebben.
Doch wijden wij onze aandacht niet aan alle dingen te gelijk, want dan zoudt ge bij slot van rekening er niet veel van na kunnen vertellen, luister liever naar mij dan zal ik u alles aantoonen en uitleggen.
Zie dan eerst eens naar dat wierbosch recht voor u. Wat een verscheidenheid van kleuren biedt het aan! Purpere, roode, bruine en lichtgroene blaêren vermengen zich op de wonderlijkste manier met elkander en heffen hunne kruinen ten hemel.
Boven hen zwerven duizende visschen en andere lagere diersoorten, en als men hen vergelijkt met de vogels die op onze wereld boven de boomen rondvliegen, dan kan men er zich eene duidelijke voorstelling van maken.
De wolk daar, boven die reusachtige blaêren, gelijkt wel een troep zwaluwen en die kleine dartele visschen die daar tusschen dat groen mos niets doen dan elkaâr plagen en verjagen, herinneren ons onwillekeurig aan musschen of spreeuwen.
Maar wat komt daar aangedreven?
Het is een vlot van wier, door golfslag of onderaardsche stormen van eene heele weide losgerukt en nu op weg om aan een of ander bosch of aan eene rots te blijven hangen.
Bezie het echter goed, wellicht krijgt gij er geen meer onder de oogen.
Zie eens, het geheele vlot wemelt van ontelbare wormkens en zeerupsen, die op het vlot rustig hun leven voortzetten, als leefden zij op vast land, maar ook hier dreigt hen een even groot gevaar.
Zie maar eens naar dien troep vischjes, die ze nu in 't oog krijgt; ze vallen er op aan en verslinden er een groot deel van.
Wij willen nu van plaats veranderen en tegen de rots opklimmen om aan den anderen kant ook eens te zien, maar laat eerst die duizende garnalen en kleine kreeften voorbijtrekken.
Zie eens naar dat kleine volkske dat zich in de openingen van die gespleten rotsmassa genesteld heeft.
Wat zijn die krabben toch afschuwelijke beesten; zij huppelen en scharrelen in alle richtingen en zien ons met hunne kleine oogen uit iedere rotskloof aan.
Kom, sta op en sla dien deugniet daar van u af, want ik geloof dat hij trek heeft een van ons beiden eens even tusschen zijn groote nijptangen te pakken.
Wacht, blijf maar zitten, daar wringt hij zich zijdelings door een enge spleet en is verdwenen.
Vestig nu uwe aandacht eens op de krab, die daar ginds op eenen steen zit; zij heeft veel van een kreeft. Hé, daar springt zij op eens van haren steen af en zwemt, onder het slaan met haren staart, precies snel genoeg om half op haren kant gindsche zandplaat te bereiken, in plaats van er langzaam heen te krabbelen, zooals sommige harer lompe zusters doen.
Nu kruipt zij langs den zeebodem, blijkbaar om iets te zoeken, en verdwijnt op eens onder een lossen steen. Veel ruimte heeft zij niet noodig, want zij is bijzonder plat, juist alsof zij eenen trap van onzen voet heeft gehad.
De natuurkenners hebben over de levenswijs van dit dier, dat zij een porselein-krab noemen, eenige aardige bijzonderheden aan het licht gebracht. Het hecht zich gewoonlijk aan den onderkant van een platten steen of overhangende rots vast, en neemt het voedsel tot zich dat door de openingen, toevallig onder zijn bereik komt.
Zijn lange voelhorens tasten onophoudelijk rond naar proviand, die het met zijn buitenste voetklauwen uit het water opvischt.
Elk dezer nijpers werkt als een sikkel, en bestaat uit vijf gewrichten met evenwijdige borstels bezet.
Wanneer de klauwen zich uitstrekken, staan de borstels overeind en laten het water vrij door; buigen zij zich daarentegen toe, dan vallen de borstels van elkander en vormen een haren zak of net.
Na zijn net te hebben opgehaald, neemt er de kleine visscher uit wat hem het best bevalt, laat het overige er in, en werpt zijn net opnieuw te water, met uitgespreide klauwen, bij gevolg met de mazen open, zoodat alle afgekeurde deelen worden weggespoeld.
Zie nu eens naar dien sinjeur daar met zijn lange beenen en omkorst en stekelig lichaam.
Dat is een zeespin en haar werkkring is niet zonder belang, want zij bekleedt de waardigheid van huisknecht.
Zij zorgt namelijk dat er geen verrot of bedorven plantje of dierlijk voorwerp langer blijft liggen dan dienstig is om de zee en het zand zuiver te houden; maar in plaats dat zij het vuil, zooals het een fatsoenlijken huisknecht betaamt, naar den vuilnisbak brengt, steekt zij het in hare maag en schijnt dit niet alleen heel smakelijk te vinden, maar er ook wel bij te varen.
Hier hebben wij een massa rijk gekleurde, sierlijk en kunstig gevormde schelpen, wier bewoners allen in beweging zijn.
Zie onder anderen die hartmossel of alikruik daar; zij is juist bezig met eenige teêre zeeplantjes af te knabbelen.
Gij zult moeten bekennen dat ge maar zelden schooner schelp gezien hebt, en toch is zij nog niet half zoo schoon als die kleine zeeslekken daar onder aan den voet van die steenmassa.
Kunt gij u iets rijker en prachtiger voorstellen?
En nu let eens op dat gewemel hier onder uw voeten.
Dat zijn weekdieren, eene min bewerktuigde klasse van dieren, waarvan sommigen de zonderlingste vormen en bewegingen hebben en zich soms met milliarden in een kring bewegen.
Gij zoudt al een heel goed gezicht moeten hebben om in dat beweeglijk panorama een enkel diertje te volgen, maar toch kunt ge zeer goed zien, dat sterren- en bloemvormen hier het meest vertegenwoordigd zijn.
Daar komt een witte zeeslek aan. Waarom kruipt zij nu terug? Waarschijnlijk heeft zij eenen vijand in 't gezicht. Inderdaad, een groote visch is in aantocht, doch deze schiet over haar heen zonder haar gezien te hebben.
Maar wat doet de slek nu? Ik geloof wezenlijk dat zij een zelfmoord wil begaan; zij werpt al haar ingewanden uit en er blijft nog maar een leêge zak over.
Desniettemin blijft de slek leven; dat is zoo haar gewoonte als zij zich kwaad maakt; na verloop van eene maand of daaromtrent, is het diertje weêr in staat om zoo gulzig als ooit te eten, daar zich alsdan in zijn lichaam een nieuw stel ingewanden heeft gevormd.
Het zal ook wel bijna avond geworden zijn, want ik voel dat het water koud wordt, ook beginnen de weekdiertjes te vonkelen en te glinsteren, een dubbel bewijs daarvoor. Zie ginder eens, zoudt ge niet meenen een verlichten tooverhof te zien?
Millioenen gloeiende vonken, mikroskopische kwallen en schaaldieren dansen als glimwormen door het zoute nat, en door die blinkende sterren zweeft statig de zilveren schijf van den maanvisch.
Alvorens weêr naar de aarde terug te keeren, zullen wij eerst nog een onderzeesch bosch gaan zien, dat wij zeer goed bij het schijnsel van het matte dierlijk licht kunnen opnemen.
Ziet ge daar die groote boomen met hunne ver uitgespreide takken? Het is een bosch zooals wij er een willen zien. Alle bladen geven een fosforiek licht af, en wij kunnen duidelijk de dierenwereld zien die er zich in beweegt.
Zie, onder aan den voet der boomen knabbelen een groote massa langwerpige visschen met groote haakvormige tanden: dat zijn walrussen, visschen die een strijd met de ijselijke haaien niet vreezen; en een weinig verder op,