De keizersklok te Keulen.
De dom van Keulen, zoo lang onvoltooid gebleven, nadert meer en meer zijne voltrekking. Kerk en torens zullen een gedenkteeken zijn, zooals er weinigen in de wereld bestaan. Wij zullen de geschiedenis van die kerk niet herschrijven; zij is overigens tamelijk algemeen gekend; doch wij zullen ons een oogenblik met de nieuwe klok bezig houden, die reeds zooveel van zich heeft doen spreken.
Na den oorlog van 1870-71 wendden zich de inwoners van Keulen naar het pruisisch gouvernement, en vroegen dat van eenige der kanons, op de Franschen veroverd, eene klok zou worden gegoten, zoodat men bij middel van die moordwapens eene hulde zou brengen aan den vrede, een gedenkteeken zou oprichten aan de voltooiing der kathedraal en tevens aan de herstelling van het aloude germaansche rijk.
Dit alles was keizer Wilhelm welkom, en hij gaf toe aan het verlangen. Andreas Hamin, van Frankenthal, werd met de gieting belast, doch de man was niet gelukkig, want de onderneming mislukte twee of drie malen. Eindelijk dacht men aan het einde der rampen gekomen te zijn: de klok werd langs den Rijn naar hare bestemming gebracht.
De keizersklok weegt 50.000 pond, is 5 m. 25 hoog en heeft 3 m. 4 in doorsneê. Op een der zijden staat de figuur van den apostel Petrus, met een latijnsch opschrift; aan de andere zijde pronken de keizerlijke wapens met de duitsche woorden: ‘Ik heet de klok des keizers, wiens roem ik verkondig; mijne zending is een schutsgeest te zijn en een onderpand van vrede voor het duitsche rijk.’
Het latijnsche opschrift vertelt, dat de genadige keizer van Duitschland en koning van Pruisen, na het duitsche rijk heropgebeurd te hebben, gelast heeft die klok uit kanons te gieten, om bestemd te worden ten dienste van het huis Gods. Die wil des vorsten werd volbracht, zoo staat er te lezen, onder het pontifikaat van Pius IX en den bisschoppelijken staf van Paul Melchers.
Toen men echter de keizersklok wilde luiden, weigerde zij te spreken; zij scheen den roem van den duitschen keizer niet te willen verkondigen en geen schutsgeest of onderpand van vrede voor het duitsche rijk te willen zijn; zij scheen die zending niet aan te nemen op het oogenblik dat men, door vervolging, den vrede bande uit het huis des Heeren.....
Dat zwijgen der keizersklok heeft het ontstaan gegeven aan een aantal dikwijls nijdige en scherpe kritieken, in poëzie en proza; maar vooral heeft men daaraan eenige sierlijke verzen te danken in onze taal, onder ander die van Dr. Schaepman en Lodewijk de Ko[n]inck.
Eindelijk, na veel geweld haar aangedaan, heeft de klok gesproken, doch hare toonen zullen nu nog op gansch verschillende wijzen door die vitzieke schrijvers uitgelegd worden, en men zal zich altijd het eerste hardnekkig zwijgen herinneren.