Londen van boven gezien.
Gustave Doré heeft Londen inderdaad van onder tot boven, in zijne hoogte gelijk in zijne laagte, onder en boven den grond, in zijne armoê gelijk in zijnen rijkdom bekeken. Nu levert hij ons een gezicht op Londen van den spoorweg gezien.
In Londen heeft men niet alleen tunnels onder den grond gegraven en alzoo den diepen schoot der aarde benuttigd, om een sneller verkeer daar te stellen of datgene aan te leggen, waartoe boven den grond geen plaats was; maar men heeft ook de luchtruimte hiertoe aangewend.
Het was een onmisbaar goed geworden, dat de spoorwegen tot binnen in de stad zouden komen, dat in het midden van die wijde wereld-city de stations werden opgericht; doch hoe daartoe geraken? Straten breken om aan de treinen doorgang te verleenen, was letterlijk eene onmogelijkheid. Om niet alle de hinderpalen op te sommen, wijzen wij slechts op de onderbreking der cirkulatie op honderde, op duizende punten in de kom der stad. Die onderbreking stelde de onmogelijkheid daar om het ontwerp te verwezenlijken.
Het ongemak was weldra overwonnen; men maakte bogen, men legde er vloeren op, en de lokomotief met zijne treinen liep boven de daken der huizen, terwijl de bogen beneden de cirkulatie vrij lieten. Men kan inderdaad geen wonderlijker gezicht hebben, dan Londen van boven, zeker het meest prozaïsche gedeelte van gansch die stad.
Die duizende scheeve, kromme, wonderlijk ineen gewrongen daken, die duizende schoor steenen, puntgevels, goten, nokken, hier brokkelig, daar bouwvallig, allen rood-zwart, leveren een bedwelmend, juist geen tooverachtig, gezicht op - des te wonderlijker omdat men er zoo snel over heen vliegt.
Doré laat ons het achterste gedeelte van eene volksbuurt zien. Het schijnen wel werkmanshuizen, dewijl zij allen gelijkaardig gebouwd zijn. Allen hebben dezelfde schoorsteenen, dezelfde vensters, hetzelfde achterhuis en dezelfde achterplaats, waar de vrouwen zich met huiswerk, de mannen zich met hun handwerk bezig houden.
In die steenen hokken, zoo mag men die achterplaatsen wel noemen, beweegt zich de havelooze bevolking, zooals men er misschien nergens ter wereld eene vindt, en welke wij reeds meer dan eens in andere artikels hebben beschreven.