De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHet Davidsfonds.Wij hebben reeds vroeger gesproken over die machtige, echt vlaamsche vereeniging, welke zich onder den naam van Davidsfonds, in aandenken van den professor der leuvensche hoogeschool, in België gevormd heeft, in tegenoverstelling van het van zijnen oorsprong zoo ontaarde Willemsfonds. Die nuttige instelling is nog niet genoeg gekend; doch hoe ze beter doen kennen dan door het woord te geven aan den dichter Brouwers, van Leuven? Luistert, het is eene belangrijke bladzij in de geschiedenis van het vlaamsche leven: ‘Wie de hoofdplaats van het oude Brabant, de stad Leuven en hare omstreken kent, weet, dat wanneer men van de statie rechtsaf den weg inslaat langs de diestsche vest, of den zoogenaamden ‘boulevard de Diest.’ men weinig ontmoet, wat oog en hart bekoren kan. ‘Zet men de wandeling voort, zoo omringen u weldra van alle zijden balken, tonnen, steenhoopen, ijzeren sporen; de nijverheid vertoont zich in al hare kracht, hoe meer men de dokken nadert; schepen worden gelost en geladen; men is aan de vaart; de bedrijvigheid is groot; schatten worden verzameld, maar het hoofd wordt er moede van en het hart koud. ‘Wij treden de brug over. Dáár verandert het tafereel: heuvelen links, vriendelijk water rechts, een beschaduwde weg vóór ons, een lachend kerktorentje half verscholen in de boomen; wij naderen - wij naderen het schilderachtig dorpje Wilsele; wij zijn aan de ‘vlaamsche pastorij.’ ‘Hier ademen wij vrijer. Hier leven aloud vlaamsch gevoel en poëzie; hier leven onze twee weleerwaarde vriendenGa naar voetnoot(1), die van over lang een oog in 't zeil houden en telkens, wanneer het gevaar dreigt, als moedige kampioenen vooruit loopen, en ja, beiden, als een an ere Pieter de Kluizenaar, ook een heiligen kruistocht, den kruistocht voor taal en christelijke volksbeschaving rondpreêken. Op dit plekje is zoo menig kloeke maatregel ontworpen tot handhaving of sterking van vlaamsche taal en letteren: het Algemeen vlaamsch Idioticon werd er bewerkt, voltooid; eene gunstige hand geleend aan de voorbereidselen tot het IIe nederlandsch taal- en letterkundig congres; de Zuid-nederlandsche maatschappij van taalkunde werd er geborenGa naar voetnoot(1). ‘'t Was in den vóórzomer van 1874, dat ook hier gesproken werd van de schade, die de vlaamsche vereeniging Willemsfonds sedert eenige jaren toebrengt aan de nationale en zedelijke belangen van het grootste deel der bevolking van België; en ofschoon vroeger reeds dikwijls in den gullen en gezelligen kring der vlaamsche pastorij van Wilsele spraak was geweest van alles, wat er al zoo links en rechts in de Vlaamsche Beweging gebeurt, dien dag luidde het nagenoeg als volgt: ‘De Vlaamsche Beweging? maar hoe ziet ze er toch uit sedert vader Willems' verscheiden? Zou hij zijn werk nog kennen, de brave man, als hij eens mocht terugkomen? Dreigt die uitmuntende zaak niet in de handen te komen van een twee- of drietal mannen, die het ordewoord geven, en een stelsel van uitsluiting, van minachting en verkleining willen inrichten voor allen, die niet als zjj denken en handelen? Of..... maar om u duidelijker voor te leggen, wat er te Wilsele door eene gezaghebbende stem werd verklaard, wil ik op de volgende kernachtige woorden wijzen, die in denzelfden geest weinig tijds later op eene andere plek van ons vaderland werden uitgesproken. De Vlaamsche Beweging of liever de beweging van het Willemsfonds (want buiten het Willemsfonds kennen deze aanklevers geene andere) heeft sedert jaren geheel den officieelen invloed in zijn voordeel bemachtigd. Dáárin is zijn bijval bij vele ambtenaars en letterkundigen te vinden. Zijne leden heerschen bij voorkeur in de jury's, in de commissiën, in de ministeriën. Het Willemsfonds is meester in de volksbibliotheken; geholpen door de vrijmetselarij en het proiestantism, heeft het eene uitgestrekte maatschappij van onderlinge bewondering en ophemeling gevormd, wier werking zich in Noord- en Zuid-Nederland doet gevoelen, en waarvan de leden, ofschoon elkander afgunstig, zich nochtans verstaan om elkaâr den uitbundigsten lof toe te zwaaien. en eenen naam verre boven hunne gehalte te bezorgen. Als het met hunne belangen niet strijdt, trachten zij zelfs hunne vennooten toelagen, plaatskens, prijzen, kruiskens en andere gunsten te bezorgen. ‘Nul n'aura de l'esprit, hors nons et nos amis,’ is de leus, die zij trouw volgen, de niet-ingelijfden miskennende of afbrekende, of, als zij een te machtig talent ontmoeten, het onder berekende stilzwijgendheid versmorende. Ziet integendeel een onbeduidend gewrocht, eene novelle, een reisbriefje, een almanakstukje van een hunner het licht, onmiddellijk wordt het als een onvergelijkelijk meesterstuk uitgetrompet.’ ‘Ik herhaal het u, in dien zin werd er te Wilsele lang en luid gesproken. Dan, men was er eenparig van meening, dat de samenwerking van oprechte katholieken met het Willemsfonds niet langer mogelijk was, en dat alle poging om die te verbeteren vruchteloos zou wezen. ‘Welnu!’ werd er uitgeroepen,‘welnu, laten we ook een fonds stichten, en geven wij daaraan den naam van Davidsfonds!’ ‘Aller aangezicht verhelderde; men bezag elkaâr, en: ‘ja, ja,’ klonk het,‘een Davidsfonds, een Davidsfonds! een machtigen, krachtigen standaard, waaronder alle katholieke Vlamingen zich zullen scharen, en hand aan hand den gemeenzamen vijand onzer taal- en volksbelangen bestrijden.’ ‘Het woord Davidsfonds was nu uitgesproken. De stichting eener maatschappij of vereeniging in den geest als de veel betreurde David die in zijn leven zou gewenscht hebben, en waarvan hij reeds in 1825 de eerste gronden legde, moest dan verwezenlijkt worden. Evenwel, zoo meenden de vrienden van Wilsele, evenwel scheen het onmogelijk zoo maar aanstonds de zaak op 't getouw te zetten zonder krachtdadige medewerking van andere begaafde mannen. ‘De zomer kwam: men zag om en uit, hoe het ontwerp vooruit te zetten, en besloot, dat het | |
[pagina 187]
| |
offcieel begin moest uitgaan van 't genootschap Met Tijd en Vlijt. Zoo bleef nu de zaak, die overal medegevoel vond, eenige maanden slenteren, en werd dan verdaagd tot na den vacantietijd van october. Zomer en herfst waren verstreken; de winter kwam en er werd van geen Davidsfonds meer gesproken. Nochtans de heeren studenten der hoogeschool brandden van verlangen om ten minste op de eene of andere wijze een teeken van leven te geven; zij zochten naar hulp, ten einde, zoo niet eene vereeniging, dan ten minste een orgaan te bezitten, en b.v. te Leuven een tijdschrift te stichten, dat aan de belangen der vlaamsche zaak zou gewijd zijn. Zij brachten het zoover, dat een aantal uitstekende letterkundigen hunne medewerking toegezegd hadden; ja, de dag, waarop de eerste aflevering verschijnen zou, was zoo goed als bepaald - daar vergaderde het bestuur van Met Tijd en Vlijt en vatte het in de vlaamsche pastorij uitgesproken woord Davidsfonds op! Natuurlijk werd hierdoor de uitgave van een tijdschrift voorloopig opgegeven. Intusschen was het ontwerp, te Wilsele-Leuven geboren, overal ruchtbaar geworden en ging door geheel Vlaamsch-België de kreet: ‘Mannen van Leuven, waar David leefde, en zijne dierbare assche rust, waakt op, toont u sterk en sticht het Davidsfonds!’ Dadelijk werden eenige taalvrienden van de stad en omstreken door het bestuur van Met Tijd en Vlijt uitgenoodigd bijeen te komen, om de uitvoerbaarheid te bespreken eener algemeene vereeniging van krachten aller katholieke Vlamingen ter uitbreiding der vlaamsche taal- en volksbelangen. Dit had ten gevolge, dat op vrijdag, den 15 jauuari 1875, tot gesteld doel zich vereenigden: de heeren Dr. Alberdingk Thijm, hoogleeraar der geschiedenis van de vlaamsche letteren en beschaving, J. Brouwers, schoolopziener, Hemeryck, bestierder van 't Justus-Lipsius-collegie, Hendrickx, onderpastoor te Wilsele, van Linthout, drukker, Schuermans, pastoor te Wilsele, Dr. P. Willems, hoogleeraar in de romeinsche oudheden, enz. De heeren studenten Fabri, Maes, Plancquaert en Schelstraete waren insgelijks tegenwoordig. Men kwam al aanstonds hierin overeen, dat het doel der vereeniging moest bestaan in: a) de studie en het gebruik der vlaamsche taal aan te moedigen door het aankoopen, uitgeven, verspreiden van werken in den geest der aloude belgische christelijke beschaving. Geen vak van kunst of wetenschap zou hiervan geheel uitgesloten zijn; b) de behartiging van alles, wat kan strekken tot verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van den vlaamschen volksstam, en c) de opbeuring of versterking van den nationalen geest in 't algemeen. ‘Nu, deze grondbeginselen zijn volkomen in overeenstemming met den geest, waarin professor David zaliger altoos heeft gewerkt. Men wil krachtig en veelzijdig, godsdienstig en opofferend, van christelijke liefde tegenover tegenstanders bezield zijn, zooals hij; onze stichting zij daarom tevens eene hulde aan zijne nagedachteuis; zij drage den naam van Davidsfonds, zoo was het algemeen gevoelen.’ En op dit oogenblik bestaat het Davidsfonds in een overgroot getal gemeenten en telt zijne leden bij duizenden. Ja, 't was een goed en nuttig werk! |
|