Mannensmart en moedertroost.
Er is voorwaar iets treffends, iets hartroerends, ja, wij moeten zeggen iets grootsch in, als men eenen volwassene, een man en nog wel een krijgsman, ziet weenen. Wat een groote smart moet hem tóch overvallen zijn, om hem het hoofd te doen buigen, te doen weenen als een kind - hem, die kalm bleef bij het kanongedonder, het degengekletter bij het bloedbad rondom hem aangericht!
Wel hem, die op dergelijken leeftijd en als zoo zwaar een slag hem treft, nog eene moeder naast hem ziet! Niemand beter dan zij, weet wonden te zalven, wonden te heelen! Zij toch heeft reeds zooveel ondervonden, zooveel geleden, en nog staat zij recht aan den boord van het graf, waar echtgenoot en de meeste harer kinderen reeds zijn neêrgedaald.
Hij, de jonge krijgsman heeft den moed niet den brief, die zooveel onheilspellends bevat, te lezen; zij, de moeder, leest hem, wel is waar met een diepen trek van weemoed op het wezen, maar toch met eene betrekkelijke kalmte. Zij leest hem rechtstaande; hij laat het hoofd integendeel op de tafel vallen en verbergt alzoo zijne mannelijke tranen.
Wat behelst die brief? De tijding van den dood van een dierbaar wezen, misschien van eene bruid, die hij hoopte, na den oorlog, naar het altaar te hebben kunnen leiden; ofwel hare ontrouw; ofwel?....
Het is in alle geval een prachtig, ingrijpend tooneel, treffend in kontrast, en dat voor een dichter of romanschrijver aanleiding zou geven tot eene indrukwekkende bladzijde.