Het zal den lezer wel niet onbekend zijn wat onder den Steen der Wijzen wordt verstaan.
Een oude oostersche legende zegt dat sommige menschen er in gelukt waren uit verschillende stoffen edel metaal te vormen en zich daardoor onnoemelijke schatten te vergaderen. Dat zulke fabeltjes kunnen ontstaan, heeft niets vreemds.
Ten allen tijde heeft bij de menschenkinderen de zucht naar rijkdom, naar goud bestaan; om dat doel te bereiken, heeft men altijd droombeelden nagejaagd.
't Is intusschen zeer vreemd, hoe de leer dat men door scheikunde verschillende metalen in goud kan veranderen, zoovele wetenschappelijke mannen in verschillende eeuwen heeft kunnen bezig houden.
Bij het opsporen van den steen der wijzen ging men van een zeer zonderling denkbeeld uit.
Men stelde zich elk metaal voor als goud in een ziekelijken toestand; hoe minder waarde het had, des te ongelukkiger was het. Koper was bijgevolg niet zoo ziek als ijzer, en zilver werd als bijna geheel gezond aangezien.
Het middel om die ziekten te genezen, of met andere woorden, het onedele metaal in goud te herscheppen, had men wel niet gevonden, maar men was toch op den weg en elk oogenblik verwachtte men, dat de steen der wijzen zou worden ontdekt.
Men stelde zich dien steen voor als een preparaat van vast gehalte en rood van kleur. Het geringste deeltje van dien wonderbaren steen zou voldoende zijn, om de onedele metalen te genezen, in goud te veranderen.
De dwaasheid ging later nog verder, want men schreef aan den steen, die echter nog maar altijd naar zich liet zoeken, de eigenschap toe van alle ziekten te genezen.
De geringste dosis van dit onschatbare middel zou voldoende zijn om den mensch volmaakt gezond te doen blijven; de plagen des ouderdoms zouden zelfs verdwijnen en de jeugd terugkeeren.
Het bestaan van den steen der wijzen werd nooit in twijfel getrokken, ofschoon slechts weinige der alchimisten, die over deze zaak geschreven hebben, zich beroemen dien in hun bezit te hebben gehad.
In al de sprookjes, die over de goudmakerij in omloop zijn geweest, komt een ‘geheimzinnige onbekende’ voor als de bezitter van het kostbare toovermiddel.
Als een geschikt staaltje van deze wonderverhalen zullen wij hier het bericht van Helvetius, den beroemden doctor van den prins van Oranje, in 't kort meêdeelen:
Tegen het einde van het jaar 1666 liet zich een onbekende bij doctor Helvetius aanmelden en toonde hem vijf groote stukken goud, die hij verklaarde, bij middel van den steen der wijzen, te hebben gemaakt.
De doctor, die tot dusverre een bittere vijand van de alchimie was geweest, geloofde daar natuurlijk niets van zonder bewijs; hij verzocht dus den vreemdeling hem een stukske van dien steen te geven, of althans de krachten in zijne tegenwoordigheid te beproeven. De onbekende weigerde zoowel het een als het ander, en nam afscheid onder belofte van binnen zes weken nog eens terug te komen. Hij hield woord en vereerde Helvetius een stukske van den kostbaren steen, omtrent zoo groot als een mostaardkorrel.
Den volgenden dag deed de doctor in tegenwoordigheid van zijne vrouw en zoon zes drachma's lood in een kroes, en zoodra dit gesmolten was, wierp hij er het stukske steen in, dat hij van den goudmaker gekregen had.
Vervolgens sloot hij de kroes zorgvuldig dicht en liet haar ongeveer een kwartier in het vuur staan, na verloop van welken tijd al het lood in zuiver goud was veranderd.
Eerst had het gesmolten metaal een donkergroene kleur, daarop werd het bloedrood, maar eindelijk, toen het koud geworden was, had het volkomen de kleur van goud. De staaf werd door Porelius, waradijn der hollandsche munt, onderzocht, stond alle proeven door en werd bevonden te zijn: Zuiver goud!
't Was dus geen wonder dat de grooten der aarde zeer naar den steen der wijzen verlangden, en de geschiedenis zegt dat verschillende monarken dergelijke alchimisten zeer in bescherming namen.
Onder de voortdurende bescherming der gekroonde hoofden bleven zij steeds zoeken, doch speelden daarbij soms een zeer gevaarlijk spel, want het geduld der vorsten werd allengs kleiner en sommige voormalige gunstelingen moesten voor hunne onvoorzichtige toezeggingen zwaar boeten.
Zoo werd in het jaar 1707 zekere wonderman Friedrich Böttcher, een voormalig apothekersleerling in Saksen, gevangen genomen en voor de rechtbank gevoerd om zich van bedrog vrij te pleiten.
Den steen der wijzen kon hij wel niet voorleggen; maar de alchimist was slim genoeg om een door hem uitgevonden porcelein-aarde, waarmeê groote voordeelen te behalen was, in de weegschaal te leggen en hij werd vrijgesproken. In zeker opzicht had hij werkelijk den steen der wijzen gevonden: hij wist goud te maken.
Met een zijner collega's liep het minder goed af. Frederik, de eerste koning van Pruisen, liet een Italiaan, die stellig beloofd had den kostbaren steen te zullen vinden, doch aan zijne belofte niet voldeed, in een kleed van klatergoud aan een gaig ophangen die met goudpapier beplakt was.
Die koning van Pruisen vond zich te meer teleurgesteld, dewijl hij geld noodig had voor de uitbreiding van zijn leger.
Gelukkig vond hij een middel om geld te maken in het monopolie tot vervaardiging van borstels van varkenshaar, wel een zeer wonderlijk middel, doch dat hem desniettemin zeer te pas kwam.
Sinds dien tijd is die ster der alchimisten zeer verbleekt en tegenwoordig denkt niemand meer aan den steen der wijzen, ofschoon er nog een aantal menschen zijn, die rusteloos naar goud zoeken en daaraan hunne gezondheid, hun leven en hunne zaligheid ten offer brengen.