De schoolmeester der Vrijheid.
Heb ik in de gelagkamer van het Roode Schild, Volpard, tot zijn broeder sprekend, niet hooren zeggen: ‘wat weet een schoolmeester daarvan?’
Boudewijn Mys, de waard uit het Roode Schild, was toch zeker geen schoolmeester? Heeft men ooit ergens een hotelhouder aangetroffen, die terzelfder tijd den schoolscepter in de hand hield?
Lezer, vergeet niet dat ons verhaal in 1566 voorvalt.
In dien tijd was de school niet zoo winstgevend, dat de onderwijzer daarin zijn bestaan vond, en dikwijls was de kinderkoning gedwongen de trappen van zijnen troon af te dalen, ten einde zijne, somtijds al te geringe, jaarwedde door een of ander ambacht, bedrijf of nijverheid, te vermeerderen. Nu, dat was in dien tijd ook niet beneden de waardigheid des schoolmeesters, en de bevoegde overheden hadden zich daar nooit tegen verzet. Buiten zijn schoolambt was de onderwijzer somtijds ‘een secretaris fyn, cloetmaecker ofte glasenmaecker;’ ook vond men onder hen wel eens een haarkapper, barbier of tandmeester.
Ja, de schoolmeester had in dien tijd vrije keus, om het onvoldoende zijner broodwinning door een of ander bijvak aan te vullen.
Boudewijn Mys was van jongs af in het onderwijs, doch had sedert meer dan twintig jaar het Roode Schild van zijn broeder in huur. En nochtans was Boudewijn voor dien tijd een bekwaam schoolmeester; want in Turnhout zegde men, dat hij zelfs leerde ‘cypheren ende boeckhouden, met die reghel Coss ende geometrie, seer profytelyck voor al en coopluyden.’
Doch het schoolgeld, klaagde Boudewijn, was toch zoo bitter klein; elk zijner leerlingen betaalde hem vier stuivers in de drie maanden. Des zondags, en ook op de heiligdagen, zal Boudewijn misschien ook nog wel iets verdiend hebben met bijzondere lessen te geven; want in vele plaatsen van het land kwamen de kinderen op die dagen ter school, waar men hun ‘het geloof leerde met al wat datter daertoe oock behoorde.’ De gegoede klas betaalde voor deze buitengewone lessen een stuiver in de maand, terwijl de kinderen der armen ‘om Godts wille’ het onderwijs genoten.
Gedurende den wintertijd had Boudewijn nog al een aantal leerlingen; doch des zomers waren de banken bijna ledig. Wel las men in de kerk af, dat de ouders ‘geadhorteerd werden om hun knechtkens naer de schoole te senden, en d'arme geadverteerd dat zij 's niet en laten,’ doch de mindere klas sloeg het verzoek van den pastoor in den wind, en liet de kinderen in het wild rondloopen.
Trok meester Boudewijn ook nog eene zekere jaarwedde van het stadsbestuur voor het onderwijs van kinderen die het schoolgeld niet konden betalen, zooals dit in sommige andere steden plaats had? Ziedaar, wat ons onbekend is.
Wij gaan een bezoek in de school van meester Boudewijn afleggen.
De school was een langwerpig vertrek, met lagen, zwarten zolder en weinig licht.
In een wijden, open haard brandde een groot vuur; de brandstof, bestaande uit turf en gekloven berken- en beukenhout, lag van weêrszijden tegen den muur opgestapeld.
Of deze brandstof door den turnhoutschen schoolmeester zelven, of door het stadsbestuur werd geleverd, is ons onbekend, doch het is zeker dat in vele scholen van dien tijd, voornamelijk op de dorpen, elke leerling verplicht was, dagelijks een paar turven of een gekloven hout, ter verwarming van het schoollokaal, mede te brengen.
Rondom den haard in de school van meester Boudewijn, zitten de kleinste kinderen, dezen op eene bank, genen op de hurken, te lezen in het A-B-C boekje, hetwelk vijftig of zestig jaren geleden, in sommige scholen nog bestond, en kort daarna plaats moest maken voor eene doelmatiger en gemakkelijker leerwijze.
De andere leerlingen zitten op lage banken; ieder heeft zijn leesboek in de hand. De meest gevorderden hebben eene breede plank met schrijfgerief op hunne knieën liggen. Rechts zitten de jongens, links de meisjes.
Boudewijn zit in een gestoelte tegen een der vensters; de man neemt er soms genoegen in te zien wat er op de straat gebeurt, vooral wanneer het schooldoen hem begint te vervelen.
Zijn gestoelte is met een lage deur gesloten; voor hem op den lessenaar ligt de gevreesde plak, en daarnevens eene dunne berken roede, ‘een wackere roede van den bercken tacke’ zooals men die in dien tijd noemde. In zijn lessenaar bewaart hij een zekeren voorraad van alles wat hij zelf en zijne leerlingen in de school noodig hebben, zooals verscheidene bossen vederen schrijfpennen, eene flesch inkt, een riem schrijfpapier en wat er verder in eene ‘convenabele schoole’ benoodigd is.
Nevens zijn gestoelte tegen den muur hangt eene breede, vierkante plank waarop, bij middel van vier spijkers, een geschreven plakkaat is vastgehecht; het is de zoogenaamde artikelbrief, welken men in vele scholen van het land aantrof, en welke als schoolreglement bij meester Boudewijn in gebruik was.
Ziehier het gedeeltelijk afschrift van den artikelbrief, door den schoolmeester zelven in dichtmaat gebracht:
Die voor een man van fatsoen sijn muts op sijn kop zal houwen,
Sal twee placken hebben of met de roede clouwen,
Wie vloeckt ende sweert, onseedich loopt langs die straet,
Die speelen voor ghelt, ofte met logens omgaet,
Die sullen kryghen drymaal met die placke.
Die met 't hair plucken, vyfmael met die bercken tacke,
Al die steelt in die school pennen, boecken, papier,
Ofte iets sal meênemen van den schoolmeester hier,
Als een scholier syn vaderons niet seedich sal lesen,
Ofte in die kercke niet aendachtich soude wesen,
Die van de buren, die koeien ofte geiten ofte hoenders jaghen,