Voor den beet van vergiftige slangen is in ons land niet zooveel gevaar als in vele andere landen, want hier vindt men hoofdzakelijk slechts eenige kleine, wier beet, ofschoon vergiftig, zelden doodelijk is.
De voornaamste daarvan is de adder, ook wel kruisadder genoemd. Zij is, volwassen zijnde, een el lang, bruin-grauw van kleur, heeft een zigzagvormige zwarte streep over den rug en een blauwachtig gekleurden buik.
In haren wijd opengespleten bek, die tot ver achter de ooren reikt, heeft zij een gaffelvormige tong, waarmede zij echter niet steken kan, maar die haar voornamelijk dient om insekten, muizen, kikvorschen, enz. te vangen.
De meeste slangen leggen eieren, die door de zonnewarmte of die van rottende lichamen uitgebroeid worden; de adder daarentegen brengt levende jongen ter wereld en is, wanneer zij jongen heeft, het gevaarlijkste.
Zij verbergt zich met haar kleinen in spleten of struiken en verlaat die slechts om voedsel te zoeken.
De zorg voor hare jongen belet haar zich met den mensch te bemoeien, dien zij alleen aanvalt, als hij haar plaagt of haar kleinen bedreigt.
Men vindt de slangen in de gematigde en verzengde luchtstreken. Van de eerste naar de laatste nemen zij in grootte toe. Vindt men bij ons en in Engeland adders van 1 el, in Brazilië en in de binnenlanden van Afrika ontmoet men ze van 14 tot 20 el.
Nergens zijn zij talrijker dan in Amerika, van af de beide Carolina's tot aan de La Plata-staten. In het noorden wiemelen voornamelijk de moerassige streken van Louisiana en Alabama van die kruipdieren; in het zuiden zijn de poelen en plassen in de maagdelijke bosschen van Brazilië de dichtbevolkte verblijfplaatsen der slangen.
Men vindt in Amerika dezelfde slangen als die over het geheele oude vastland verspreid zijn.
De cerastes, de tic-palonga, de ratelslang worden ook in Aziatisch-Indië, de cobra op Ceylon, de blaasadder en doodslang in Afrika en Australië aangetroffen.
Hoewel de slangen in het water en op het land leven, zijn er die de voorkeur aan het water geven, en andere die meest op het land wonen. Aan waterslangen is wederom Amerika het rijkste.
In sommige meeren zijn zij zoo talrijk als elders de visschen en daarom een wezenlijke plaag voor de naburige bewoners, wier vee zij vernielen.
Menig schaap, rund of paard omstrengelen zij met haar bewegelijk [lich]aam, geven het een doodelijken beet en verslinden het daarna, hoewel het haar in dikte overtreft, want het lichaam der slang is zeer rekbaar.
Dergelijken maaltijd moeten zij evenwel dikwijls met den dood bekoopen, want hij maakt haar log en traag en minder geschikt tot vluchten, als het gevaar dreigt.
Ontzaggelijk is het aantal der vijanden van de slang.
Niet alleen vervolgt haar de mensch altijd en op alle plaatsen, maar ook onder de dieren zijn er velen, die met haar een strijd op leven en dood aannemen. De oude Egyptenaren vereerden de Ibis, omdat zij de slangen in de Nijl ving en doodde.
De Singalezen, die de slangen als godheden vereeren en haar daarom niet dooden, ontdoen zich toch van haar; zij werpen ze in een zak, binden dien toe en laten hem in het water drijven; niet zelden vindt men deze zakken ver in zee.
Het wilde varken, dat door zijn spek voor het slangenvergif beveiligd wordt, vervolgt de land- en watermonsters onverbiddelijk en voedt zich met hun vleesch evenals vele indiaansche stammen.
De peccary en de valk, de havik en de giervogel zijn eveneens der slangen vijanden.
In Mexiko vindt menige slang den dood onder de klauwen der gewone huiskat, die daarom bij de onbeschaafde Mexikanen ingroot aanzien staat.
Ook de mieren in dit land en in Brazilië vallen in groote menigte op de slangen aan, doen haar sterven onder hare steken en laten van het gedrocht, dat haar den weg wilde versperren, niets dan een wit geraamte over.
De antilope is een niet minder groot vijand der slangen; hij schijnt voornamelijk gebeten op de ratelslang, aldus genoemd naar het ratelend geluid dat zij met het los, beenachtig gewas, dat zich aan haren staart bevindt, voortbrengt en dat men soms op grooten afstand hooren kan.
Zoodra de antilope een ratelslang hoort of ziet, loopt hij in steeds nauwer kringen om de slang heen, die ineengekronkeld ligt, doet eindelijk, terwijl hij de voorpooten samenklemt, een sprong in de lucht, en valt op de slang aan, wier lichaam hij met zijne scherpe hoeven openrijt.
Ook wanneer de slang hem met open muil afwacht, weigert hij den strijd niet; dan loopt hij een eind weegs terug, rent vervolgens op het monster los en geeft het met zijne hoeven doodende stooten op den kop, om de oogen te verpletteren, of op het lichaam, om hette verscheuren.
Gewoonlijk blijft de antilope overwinnaar na den hevigen strijd.