Geschiedkundige anekdoten.
Toen de nederlandsche en spaansche legers in 1643 in elkanders nabijheid, tusschen Breda en Antwerpen, gelegerd waren, en dagelijks eenige schermutselingen voorvielen, waarin nu de eene dan de andere partij overwonnen was, geviel het eens, dat de ridmeester Krook, een stand van 's vijands leger, dat toen onder de bevelen van don Andreas de Cantelmo stond, bespied hebbende, den prins van Oranje (Frederik-Hendrik) kwam aandienen, dat hij, zoo men hem driehonderd ruiters wilde toevertrouwen, aannam om twee kompagniën vijandelijke ruiterij, die dagelijks omtrent het spaansche leger te wacht gingen, te verslaan; doch, zoo hem dat al mocht mislukken, dat hij hen dan wilde noodzaken om hen te vervolgen, waardoor zij zeker in eene hinderlaag zouden vallen, die men bij het dorp Brasschaat leggen moest.
De prins vond dien aanslag goed, gaf Krook de geviaagde driehonderd ruiters en zond prins Willem (zijn zoon), die verzocht had dezen aanslag te mogen bijwonen en te helpen uitvoeren, onder het opzicht van den luitenant generaal Stakenbroek en den graaf van Styrum, met al het paardenvolk naar Brasschaat, om aldaar in eene hinderlaag te gaan liggen.
Krook 's morgens ten vijf uren ter plaatse gekomen, alwaar hij de wachten der Spanjaarden meende te ontmoeten, vond aldaar niemand vermits het toen juist de tijd was, dat zij waren afgelost. Hij naderde over zulks het vijandelijke hoofdkwartier te Borgerhout. Eerlang kwamen drie compagniën spaansche ruiters op hem af, gevolgd wordende van eenige anderen. Dit noodzaakte den ridmeester al vechtende te wijken; doch wijl dat niet toeging zonder gerucht te maken, geraakte alles in rep en roer.
Cantelmo, die gelegenheid om voordeel te behalen niet willende verzuimen, steeg te paard, stelde alles in orde en bevool aan de Borges, zijnen luitenant-generaal van de ruiterij, met duizend paarden, Krook, die aan 't wijken was te vervolgen, tot dat hij zelf met het leger daarbij zoude komen.
De Borges, met zijne duizend ruiters Krook nazettende, viel eerlang in de hinderlaag der Staatschen, en werd op eene heide, met kreupelhout bezet, aangegrepen. Zich door Krook verschalkt en de ruiterij der Staten in slagorde ziende staan, trachtte hij wel weêr terug te trekken; doch prins Willem, zulks bemerkt hebbende, deed hem door Stakenbroek den weg afsnijden en den graaf van Styrum aanrukken, om hem van ter zijde te bespringen.
Dit geschiedde met zoo goede orde, dat vijfhonderd vijandelijke musketiers, die tot in een hollen weg gevorderd zijnde, hunne ruiterij meenden te ondersteunen, overhoop werden geworpen. Velen van hen ter neêr geveld en zes hoplieden gevangen zijnde, verkregen de overigen lijfsgenade. Van de spaansche ruiterij werden er achthonderd verslagen of gevangen, onder welke laatsten de luitenant-generaal de Borges, de vrijheer van Wangen, kommandantgeneraal, de graaf Karel Ferrave en Louis Antonie Martini, benevens negen ridmeesters, zeven luitenants en vijf kornels, behalve de gemeenen zoo te voet als te paard, die allen naar het statenleger bij Bergen-op-zoom werden gebracht.
Prins Willem, zijnen vader een half uur van de stad ontmoetende, werd met al zijne bijhebbende officieren, op het vriendelijkste van hem bejegend. (Het Leven van Willem II, prins van Oranje, deel I.)