soms, bij harden winter, de rooskleurige flamingo's en zwanen. Eenigen komen of vertrekken in talrijke benden, zeer dicht op elkander volgende. Anderen komen in kleine afzonderlijke groepen, die na tusschenpoozen van verscheidene dagen elkander opvolgen. De afreis der leeuwerikken duurt 35 à 40 dagen. Die der teelingen, der fijnbekken, der zwaluwen, hoogstens vier of vijf dagen. De cider reist alleen; de nachtegalen en de tortelduiven reizen bij koppels. De meesten dezer vogels reizen bij dag en vooral bij het invallen van den avond; anderen verkiezen den nacht, zooals de reigers, de wachtels, de boschsneppen. Al de jagers weten dat de kwakkels het liefst bij maanlicht vliegen. De orde, die in deze reizen heerscht, is niet minder bewonderenswaardig als de neiging, die er toe aanleiding geeft. De kraanvogels, bij voorbeeld, die driehoeksgewijs vliegen, met den scherpen hoek tegen wind, de spits alleenlijk bestaande uit éénen vogel, de sterkste en de ervarenste, en waaraan allen gehoorzamen. Als hij zich uitgeput gevoelt, schuift hij achterwaarts, en hij wordt onmiddellijk vervangen door dengene, die het meest geschikt is om hem op te volgen. De roosverwige flamingo's reizen op dezelfde wijze, en niets is aanvalliger dan het schouwspel dezer prachtige vogelen, die in de lucht roode lijnen afteekenen. De kraaien, de kwakkels, de duiven vliegen kringsgewijze, veranderende elken oogenblik, naar gelang der omstandigheden of der behoeften van den tocht. De eenden vliegen in neêrhellende schuinsche lijnen; de leeuwerikken in lange lijnen en de pluviers in benden op eene lange horizontale lijn.
bij de wilden. - The Scotsman, een dagblad van Edinburg, heeft een brief meêgedeeld, door zekeren John Renton, te Stromness in Schotland geboren, aan zijne familie geschreven. De brief is gedagteekend van 7 september en 't is de eerste brief, in acht jaar tijd, welke Renton heeft kunnen schrijven. Acht jaar geleden maakte hij deel van de bemanning van een amerikaansch schip, de Reynard genaamd, dat onder zeil ging naar het eiland Mac-Kean, om aldaar eene lading guano in te nemen. Te Mac-Kean aangekomen, vernam hij dat het schip lek is; dat het zwaar geladen, met slecht scheepsvolk bemand was en niettemin, in 't volle van den winter, de Kaap Hoom wilde omvaren. Met vier an, deren maakte hij zich meester van een walvischvaarder en verliet het schip. Een oud matroos wees hun een eiland aan, waar, zegde hij, veel schepen landden en hetwelk men in twee of drie dagen reizens kon bereiken. Men miste echter het eiland, de kleine voorraad was uitgeput en eene brandende zon viel op hen neêr. Het eenige drinken dat zij bezaten, was regen, dien zij in twee kleine vaatjes bergden; hun eten bestond in het vleesch eener haai, die zij in stukken sneden en in de zon lieten drogen ofwel op een klein vuur, in de boot aangelegd, zoo goed mogelijk braadden. Na 35 dagen zwervens, werden zij door wilden, die in eene kano van het eene naar het andere eiland vaarden, buit gemaakt. Nooit hadden die wilden nog een blanken man gezien. Ook wilde men de gevangênen onmiddellijk dooden en opeten. De vier matrozen werden naar verschillende eilanden gevoerd en Renton zag nooit iemand van hen terug. Wat hem betreft, hij viel aan het opperhoofd Cabo ten deel. Die inlanders loopen totaal naakt, doch verlieten nooit hunne pieken, hunne knodsen, hunne bogen en pijlen. Iederen dag vechten die stammen onderling en snijden den verslagen vijand den kop af, waarmeê zij hunne hutten versieren. Renton leerde de taal des lands, maakte kano's, hakte boomen, knoopte netten en was, kortom, den wilden van grooten dienst. Acht jaren verbleef hij daar, worstelend met duizende gevaren, toen den 8 augustus, het engelsche vaartuig Bobtail-Nay, op Malayta landde en hem opnam, om hem aan de beschaafde wereld weêr te geven.
de sneeuw. - Op het einde van de maand november is Gustave Tissandier te Parijs met een luchtbal opgestegen, om te zien of hij het vormen van de sneeuw, in de bovenlucht kon nagaan. Tissandier was vergezeld door Louis Madier, zijn broeder en twee liefhebbers. De reizigers stegen ten 11.40 's voormiddags op, met een tamelijk sterken wind uit het noordwesten. Langzaam steeg de Atmosphère - zoo heette de ballon - op en werd weldra wegens den mist onzichtbaar. Op 800 meters hoogte kwamen de reizigers in een laag wolken. Meer dan een kwartier uurs vertoefden zij in die dikke, witte, opaalachtige massa, waar zij eene luchtgesteltenis van vier graden boven nul waarnamen. Op eene hoogte van 1500 meters waren zij boven die wolklaag. Dáár vonden zij, om zoo te zeggen, een bank van ijskristallen. De temperatuur was er nul graden. Een oneindig aantal zeshoekige sterrekens, in alle mogelijke vormen en geheel doorzichtig, dwarrelden om het bootje en schitterden van verre in het zonlicht als zoovele looverkens van diamant. Deze ijskristallen bestonden niet in de lagere wolkmassa, en bleven alzoo in eene daarboven gelegen laag, die eene dikte had van 150 à 200 meter, in het luchtruim zweven. Hooger stijgende, kwamen de reizigers boven die formatie van ijskristallen in eene luchtgesteltenis van 1 graad boven nul. Dáár wachtte hun een onvergelijkelijk prachtig tooneel: de wolken, die beneden het bootje hingen, vormden bolvormige gevaarten van het zuiverste wit en hadden veel overeenkomst met sneeuwbergen. Op eene hoogte van 2300 meter werd een wolk waargenomen, door welke de zonnestralen van tijd tot tijd heenbraken. Meer dan een uur lang bleven de reizigers ter hoogte van 1600 à 1700 meter zweven, en zij werden in staat gesteld verscheiden belangrijke waarnemingen te doen. Twee uren nadat zij opgestegen waren, kwamen zij te Illiers, departement Eure-et-Loir, neêr.
de guano. - Men denkt algemeen dat de guano op de Chinchas-eilanden, aan de Peruviaansche kust, een opstapeling is van de uitwerpsels der verschillende vogelen, die zich aldaar, op die kust, met duizenden en duizenden ophouden. Dat is zoo; doch ook slechts gedeeltelijk waar. De guano bestaat uit twee deelen. De bovenste laag is gevormd van uitwerpsels en lijken van zeehonden, die op de kust komen sterven. De onderste laag, en deze is de dikste, vormde zich vóór eeuwen door het neêrzinken tot op den bodem der zee van de uitwerpsels de watervogels. Zoo ontstonden lagen, die later met den zeebodem in de hoogte werden geheven en eilanden vormden. Men weet dat in de vulkanische streken niet zelden plotseling eilanden aldus ontstaan.
onbrandbaar cement. - Men speekt veel in de dagbladen van een cement dat onbrandbaar is en dus ook alle verlies van warmte belet. Wij roepen er de aandacht van industrieelen op in. Ziehier wat een blad daaromtrent zegt: Dit cement belet de uitstraling en dus het verlies der warmte van de vuurhaarden, want het is uitsluitend samengesteld uit stoffen die de warmte zeer slecht geleiden. Het is onbrandbaar en het kan dus noch door stoom, noch door hitte, hoe groot ook, beschadigd worden. Het kleeft, wanneer het goed wordt aangestreken, aan elke stof en kan, wanneer het niet moedwillig of bij ongeluk wordt beschadigd, onbepaalden tijd duren. Bij verandering van de ligging der buizen of stoomketels, waarbij men het cement verplicht is weg te nemen, kan men het, door het met water te bevochtigen, weêr tot een deeg maken en het dus dikwijls doen dienen. Het moet aan ketels, cilinders, buizen, enz. aangesmeerd worden, terwijl deze in vollen gang zijn, dat is, er ontstaat geen belemmering in 't werk door. Het hecht zoo hardnekkig en wordt zoo hard, dat het niet meer noodig is met lood of hout te bekleeden. Het niet geleidend, onbrandbaar cement (ciment non-conducteur incombustible) is een goed beschermmiddel voor het ijzer tegen roesten; het heeft het voordeel, dat het gemakkelijk is te bewerken: een metser en stukadoor kunnen het met hunne gereedschappen hanteeren. Het verschaft op de brandstoffen een bezuiniging, daar de verwarmd wordende oppervlakte van den oven niet uitstraalt. Duizend kilogram kunnen boven op den ketel aangebracht een oppervlakte van 16 vierkante meter met een laag van 5 centimeter dikte bedekken, en een oppervlakte van 20 centimeter, bij 40 tot 45 millimeter dikte, op de buizen. De marine en de rijksdienst in Frankrijk maken er reeds gebruik van; eveneens doet het reeds dienst bij de stedelijke waterleidingen, niet alleen bij de stoomleiding, maar ook om de waterbuizen tegen vorst te beschermen. 't Is jammer, dat men, wat den prijs betreft, alleen zegt, dat bij de eerste aanwending deze onbeduidend is, in aanmerking genomen de besparing van brandstof, die het cement tot stand brengt.
hyacinthen. - In een tijdschrift voor toepasselijk hof- en landbouw-onderricht, lezen wij over die sierlijke bloemen, welke des winters onze kamers met frissche kleuren en geuren veraangenamen, het volgende: ‘Het kweeken der hyacinthen op karaffen heeft aanleiding gegeven tot eene aardige ontdekking, welke door Carrière in zijn boek Le Jardinier de tout le monde, en door E. Remy in zijn Le Jardinier des fenêtres meêgedeeld wordt. Men plant in eenen pot met aarde gevuld, twee hyacinthbollen, de eene met den kop omlaag, door de opening welke gewoonlijk in den bodem aangebracht is en die men daarvoor grooter maakt, zoodat zij de grootte heeft van een stuk van twee francs; de andere plant men op de gewone wijze. Dit gedaan zijnde, plaatst men den pot op eene glazen vaas, met water gevuld. De bovenste bol groeit op de gewone wijze, terwijl de andere zich in tegenovergestelde richting ontwikkelt: bladeren, steng en bloemen groeien naar omlaag, te midden van het water en de bloem is noch minder schoon noch minder gekleurd dan die van den bol, welke niet in aanraking met het water is. Om zich des te beter te verzekeren dat er geen onderscheid is tusschen de twee bloemtrossen, raad ik degenen, die de proefneming willen doen, twee bollen te nemen van dezelfde kleur; de donkere kleuten zijn verkieslijk.’
slavenhandel. - In de engelsche koloniën gaf men, in 1834, het tijdstip der afschaffing van de slavernij, omtrent drie-zevende van de waarde der slaven aan de eigenaars; dit was ook de vergoeding, welke men in 1848, tijdens de afschaffing, in de fransche koloniën gaf. Gemiddeld beliep de som 530 fr. In Amerika betaalde men in 1850, voor de mannelijke slaven, 3000 fr.; de kinderen, met de moeder gekocht, betaalde men een dollar per pond. In 1860 kostte een goed gebouwde neger, in de Vereenigde Staten, 10.000 fr., en kinderen, nog in lagen ouderdom, betaalde men, naar gelang hunner grootte en hunner kracht, 4000 à 5000 fr. Men ziet hoeveel milliards de slavenbevolking (in 1850 telde zij 3.200.000 zielen) waard was, en hoe begrijpelijk het is dat de afschaffing der slavernij zoo moeielijk ging in Amerika. In dit werelddeel verdwijnt de slavernij; in Europa is zij verdwenen, sedert de maatregels door Rusland genomen. Dit land heeft nu ook den nekslag toegebracht aan de slavernij in Khiwa, dat een der werkdadigste centrums van dien handel was. Men verkocht Russen en Perziërs, langs de grenzen weggehaald, aan 100 of 200 tillas, dat is 1600 à 3200 fr.; een Perzer 1120 fr.; een vrouw 960 fr. In Afrika ruilt men eenen neger tegen eenen ezel, tegen een slecht geweer, tegen een stuk katoen of eenige kilogr. koper. Een mannelijk kind geldt 40 fr.; een jong meisje 80 fr. en soms 120 fr. De volwassen vrouwen zijn goedkooper dan meisjes. Oude wijven krijgt men schier voor niets.