De visschersvrouw.
De visscherspinken zijn uitgevaren. De storm heeft op zee gewoed en de booten zijn nog niet weêrgekeerd. Wat al angsten zijn in het nederig visschershuis, sedert dien, doorgestaan! Wat al ontwerpen gevormd, wat al hoop opgeweld, wat al begoochelingen opgerezen! En al die luchtkasteelen zijn beurtelings door de windvlaag weg gedreven, en hebben zoomin een spoor achter gelaten, als de indruk van den voetstap op het zeestrand, iets achter laat.
's Nachts is zij, de jonge vrouw, wakker gebleven, en heeft gewacht en geluisterd naar het loeien van den wind, naar het gebrul der golven. Honderdmaal is zij opgesprongen, want zij meende zijne stem, de stem van haren jongen echtgenoot, in al dat verward gedruisch te herkennen. Helaas!
De storm is gaan liggen, de Zuiderzee is weêr allengs bedaard; de bange nacht, een wezenlijke rouwnacht, is voorbij. De arme, moê geweende vrouw, treedt buiten en haar oog peilt den horizon. Wel ziet ze ginds, ginds verre aan den gezichteinder, een zeil; doch neen! dat is het zeil der boot niet. Zal het opdagen? Laat het ons hopen.
Die lieve schilderij, dat belangwekkend figuurtje, in schilderachtige kleederdracht, is het werk van een nederlandsch schilder, Felix Cogen, doch die zich sedert eenigen tijd te Brussel gevestigd heeft en daar deel maakt van die pleïade nederlandsche kunstenaars, welke zich in België in zoo hooge mate onderscheidt.