Vrouwen in het oost-einde te Londen.
Welk tafereel! Welk een blik in het armenleven van de wereldstad, die men Londen noemt! Ziet gij die jonge meisjes tegen den bouwvalligen muur en onder de brandende straatlantaarn geleund of gezeten? Ten minste zij werken; zij ten minste doen niet, wat duizenden te Londen doen, dat is in ledigheid en in losbandigheid het leven slijten.
Gij bevindt u hier in een der arme kwartieren der stad, van welke wij onlangs in de Illustratie gesproken hebben; het is een van die wijken welke men alleen niet bezoekt. Heeft men daartoe lust, dan gaat men met een policie-man, en slechts op die voorwaarde wordt men geëerbiedigd.
Niet alle de bewoners zijn in die wijk, dieven: neen! wie werkt heeft nog eene soort van eerlijkheid, en die meisjes leveren ten minste het haar bestelde werk af. Welk werk doen zij daar, bij het licht der straatlantaarns? Zij maken graanzakken, en werken daaraan een deel van den nacht door, dewijl morgen vroeg de reeder op de leverancie wacht.
Waarom werken die meisjes nu buiten op de straat? Omdat aan dien groven naad de olie niet verdiend wordt, en zij thuis ook al geene geschikte plaats zullen hebben, om dat werk af te doen. Welk een leven! Men kan zich geen denkbeeld vormen van al de afzichtelijke ellende, waaraan in Londen menschelijke wezens ten prooi zijn!
Engeland geeft duizenden en duizenden 's jaars aan bijbelverspreiding, aan evangelie-verkondiging op de uiterste punten des aardbodems; indien het de zending onder de heidenen in zijne achterbuurten eens ondernam, zou het gewis een beter en nuttiger werk verrichten.