Het meisje met den bloemtuil.
Wenden wij het oog van al die smartvolle armoede af en laat het eene poos rusten op de daar naast staande gravure, waar weelde en levensgeluk, volop zijn ten toon gespreid. Heeft men ginder, onder de straatlantaarn teenemaal gebrek aan alies, dan toch moet hier niets ontbreken. Gelukkig wezen! zal men zeggen. Voor deze ten minste is de wereld vol zonneschijn en bloemengeur!
Wat dit meisje 's avonds droomt, wordt des morgens reeds verwezenlijkt, of de droom zou tot het rijk der onmogelijkheden moeten behooren! Ja, de rijke maakt van deze wereld een wezenlijken hemel, die nooit voor den arme ontsloten wordt. Voor den rijke worden al die prachtige dans-, koncert-, schouwburgzalen gebouwd, en voor den arme?.....
Hij zal, zoo staat er geschreven, zijn hemel hiernamaals hebben, en voorwaar! bij dien hemel zal die der wereld gewis verbleeken. Maar hetzelfde evangelie dat dit belooft, legt ook den rijke op, den arme iets meê te deelen van zijnen hemel hier beneden. Wee hem, indien hij dit vergeet! Wee hem, indien hij nooit een bloem op het pad der ongelukkigen vallen laat!