moeten zwijgen, die avondklokken, wier tonen zooveel geschiedenissen van jeugd en eigen haard vertellen!
Waarom? omdat wij in slavernij vervallen zijn.
‘De slavenmeester houdt er niet van dat de neger van den grond en den tijd droomt, waar en toen hij nog vrij was; hij wil niet dat hij de zangen van die dagen herhale. De herinnering aan vaderland en onafhankelijkheid is ongezond voor den meester....’
Het waren niet alleen de klokken die men zwijgen deed; men verbande ook den priester, zooals reeds gezegd is.
In een vroegeren jaargang hebben wij reeds een tafereel opgehangen, onder den titel van Naar Cayenne, hetwelk deed zien wat onze trouwe priesters te lijden hadden.
En echter ontbrak het niet aan protestatiën. Den 26. prairial jaar 5 (14 juni 1797) verklaarde onder ander de municipale administratie van Contich, aan de centrale administratie van het departement der Beide-Nethen, dat zij de voorgeschreven maatregels van vervolging niet in voege had gebracht, omdat zij deze strijdig met de vrijheid beschouwde.
Wij vreezen, zegden deze moedige mannen, dat het volk tegen die maatregels in opstand kome, aangezien het zeer goed weet dat de grondwet de vrijheid van godsdienst toekent.
‘Het volk zegt luid,’ zoo meldt dat stuk: - ‘onze priesters hebben ons altijd geduld en onderwerping voorgehouden; hun voorbeeld heeft hunne woorden bevestigd - waarom wil men ze dan lastig vallen? Heeft men onze priesters en onze godsdienst niet reeds meer dan te veel vervolgd; moet men ons nog onze priesters afnemen?’
Die kreet van het volk, werd door de municipale administratie bevestigd; ‘wij moeten inderdaad opmerken,’ zeggen zij, ‘dat onze priesters het wantrouwen, dat deze wetten hun toekennen, niet verdienen; hun stichtelijk en altijd vreedzaam gedrag, staat borg voor hen en wij zelf zouden hunne waarborg willen zijn.’
De republiek luisterde niet; zij schond de vrijheid, zij stichtte oproer en wanorde; zij bracht een zoo groot wantrouwen jegens haar te weeg, dat zij niets meer telde dan vijanden.
De geestelijkheid maakte zich zooveel mogelijk uit de voeten; velen bleven maanden en maanden verborgen nu in dit, dan in dat huis; kwamen slechts verkleed uit den schuilhoek en dienden 's nachts de HH. Sacramenten toe.
In eene goed gesloten kamer, soms in een stal of schuur, werd het Misoffer, in het hol van den nacht, opgedragen.
Men was zoo traag, in de provincie Antwerpen, om de wet toe te passen, dat den 27. october de centrale administratie der Beide-Nethen door de kommissarissen Van Boom en Van de Becker, werd aangezet te beletten, dat er nog Mis gelezen werd te Aartselaar; verder moesten de refractaire priesters worden opgespoord.
Het getal aangeklaagde geestelijken was groot; de gendarmen zaten ze ten allen kante op de hielen. Hier gelukte men er in de hand op hen te leggen, daar waren zij ontsnapt, ginds werden zij met levensgevaar door burgers en boeren verdedigd.
Den 3. januari 1798 werd de kanunnik van Eupen, dezelfde die in 1790 secretaris van het belgische congres was geweest, opgespoord door den kapitein-kommandant der gendarmerie. Van Eupen was verwittigd, sliep nooit ten zijnen huize in de Pelgrimstraat, doch werd niettemin aangehouden, ofschoon niet door de gendarmerie.
Deze werd verwittigd, op het oogenblik dat de opsporing plaats had, dat hij in het gemeentehuis gevangen werd gehouden, waarop de kommandant last gaf de le conduire au commandant de la gendarmerie de Malines, pour de là, conformément au requisitoire précité, être conduit de brigade en brigade à Rochefort.
Alzoo gelijk een dief.
Een andere kanunnik, doch van het kapittel van de St. Jacobskerk, de eerw. heer van Camp, ontsnapte aan de nasporingen van denzelfden kommandant.
Een kanunnik van de hoofdkerk, de eerw. Scaille, een zeventigjarige grijsaard, liep der edele republiek insgelijks in den weg.
Toen de kommandant der gendarmerie Caussin, in gezelschap van den kommissaris van policie Somers, het huis naderde waar de kanunnik woonde, verliet deze dit huis langs achter.
Somers beweerde den kanunnik, toen men belde, door het raam te hebben zien loeren. Men dacht dus wel zeker hem te kunnen snappen. Na herhaalde malen vruchteloos gebeld te hebben, deed men een gendarm door een venster binnen kruipen.
Gansch het huis werd onderzocht; doch men vond niets. Eene leer, welke achter tegen den hofmuur stond, deed vermoeden dat Scaille langs daar ontvlucht was. Twee gendarmen bewaakten de woning, totdat de vrederechter de zegels zou gelegd hebben.
In den Annuaire Ecclésiastique vinden wij echter vermeld, dat Scaille eenigen tijd nadien aangehouden werd; den 1. februari 1799 zat hij nog in de citadel van Antwerpen gevangen.
Ter oorzake van zijn hoogen ouderdom en gebrekkelijkheid, waaraan hij leed, kreeg hij machtiging, onder borg, naar zijn woonhuis terug te keeren.
De wachtmeester der gendarmerie Lemaire en de policie-kommissaris Hermans, haalden den 7. januari 1798, den deken van Turnhout, Van der Sloten uit zijne pastorij en brachten hem naar de stadsgevangenis, van waar hij naar het land der ballingschap ging.
Even gelukkig waren Caussin en Somers (hooger vermeld) te Antwerpen, toen zij den deken van het kapittel en handelend vicaris, in afwezigheid van den bisschop, den eerw. heer Werbrouck, aanhielden, en hem van brigade tot brigade naar Rochefort geleidden.
Te Rochefort moest de deken naar zijne bestemming, het land der ballingschap, worden ingescheept.
Een aantal huizen, door verspieders aangeduid als zijnde de schuilplaats van priesters, werden doorzocht, en de verslagen door de gendarmerie opgesteld onder de schoone woorden van liberté en égalité, getuigen dat men wilde dieren niet erger kon najagen, dan die weerlooze priesters.
De pastoor van Deurne, kloosterling der St. Michiels-abdij, de eerw. heer Seerwart, werd nagespoord tot op een buitengoed van den heer Cambier.
Op verklaring van de gebuurvrouw Theresia Goddefrooy, dat de pastoor slechts een paar dagen op het buiten vertoefd had en toen was heengegaan, togen zij heen.
Welnu, vrouw Goddefrooy wist zeer wel, dat de pastoor zich nog in de gemeente schuil hield. In eene nota van meergemelden annuaire lezen wij:
‘Maria Theresia Goddefrooy stierf te Deurne den 16. februari 1856, in den ouderdom van 86 jaar. Zij heeft, tijdens de godsdienstvervolging van 1797 tot 1802, groote diensten bewezen. Bescheiden tot het hoogste punt, wist zij altijd waar de pastoor verborgen zat; deze verliet, zoolang de vervolging duurde, de gemeente niet, en zij verwittigde hem telkens als een parochiaan zijne diensten noodig had.’
Godfried Hermans, laatste abt van Tongerloo, te Vorst in de Kempen geboren, en die reeds eene gewichtige rol in de brabantsche omwenteling gespeeld had, ging de grenzen over en stierf den 13. juli 1799, te Haren, in Noordbrabant. Die provincie werd overigens de wijkplaats voor vele bannelingen.
Geen enkel banneling klopte te vergeefs aan de deur van een Noordbrabanter, die zoo trouw aan zijne godsdienst was en nog is. Dat ondervond ook de abt Hermans.
Laat ons ten slotte opmerken, dat aan dezen abt het behoud en de voortzeting van het werk der Bollandisten, op het einde der verleden eeuw, te danken is.
De deken van Gheel, Van Peteghem, die van Moll, Van Dongen; de pastoor van Groot-Willebroek, Costers, en zijn onderpastoor; de pastoor van Puers, Panny; de pastoor van Grobbendonk, Verheyen; de pastoor van Geerle, Adriaan Oomen; de pater-recolet Cleerens, te Turnhout; de pastoor van het Beggijnhof te Lier; de pastoors van Duffel, Hove en Aartselaar wisten, even als zooveel anderen, aan den willekeur te ontsnappen.
Priesters, die stokoud waren en zelfs geen dienst meer konden doen, waren niet zelden in de verbanning begrepen.
Zoo moet de luitenant der gendarmerie, te Antwerpen, citoyen Gembervant, verklaren, dat hij zekeren priester De Vries moest oplichten, die in de Kloosterstraat N°. 1830, bij de gebroeders Molijn woonde.
Welnu, die priester was 72 jaar oud en sedert jaren lijdende aan de jicht, zoodat hij zijne functiën niet meer kon waarnemen! Het was hem dan ook onmogelijk de gendarmen te volgen, die zich vergenoegden eenen gendarm ter zijner bewaking achter te laten.
Dit had plaats den 26. januari 1798, en den 3. maart 1798 zat er de gendarm nog!
Onder dagteekening van 31 mei 1798 werden niet minder dan 65 priesters, in verschillende plaatsen, doch vooral te Antwerpen zelven, aangeduid om gedeporteerd te worden.
De meesten werden niet gevonden.
Te Gheel werd echter door de pachters een bloedige weêrstand geboden. Drie geestelijken moesten worden aangehouden. De gendarmerie was te been. Aan het huis van den kruidenier Aerts, bij wien zich twee minderbroeders van Herenthals schuil hielden, stond een gendarm op post.
Bij het opzoeken van den onderpastoor Hannes, vond men in gemeld huis, gemelde kloosterlingen, tegen welke geen bevel van aanhouding bestond.
De kommandant wilde echter tot deze overgaan; doch de onderpastoor bewees hem het onwettige van dergelijke handelwijs.
Het volk, zeer verontwaardigd zooals overal, schoolde saam, greep den gendarm aan die ouiten op wacht stond, diende hem eene duchtige afstraffing toe en joeg den kommissaris op de vlucht.
De drie geestelijken hadden op dat oogenblik gemakkelijk de vlucht kunnen nemen, doch zij waren sterk door hunne onschuld en bleven ter plaatse. Zij hadden ongelijk!
Toen de gendarmen met versterking opdaagden, grepen zij de kloosterlingen, als zijnde zij de opstokers der beroerten, en brachten hen naar de gevangenis.
Het is dan ook in dien zin dat het rapport gedagteekend ‘Gheel 26 prairial jaar 6’ is opgesteld.
Volgens citoyen Jalhe, waren Aerts en de verschillende geestelijken, heimelijk buiten gekomen, gewapend met geweren, stokken et autres instruments; zij vielen op den gendarm, sloegen en ontwapenden hem en lieten hem voor dood liggen.
Daarna vervolgden zij den kommissaris, die in een korenveld vluchtte en er zich versteken hield. De brigands, zegt het rapport, lieten het bij dien aanval niet, maar deden een tweeden op de gewapende macht der republiek, en ontwapenden zelfs den luitenant der gendarmerie.
De gendarmerie van Westerloo bracht de priesters naar het gevangenhuis van Turnhout; de municipaliteit vergaderde zich, nam maatregels, de kommissaris, vrai citoyen les promulgue et y joint un discours, en alles keert tot de orde terug.
Wat de aangehoudenen betreft, in het arresthuis opgesloten, deze werden door het directoire exécutif den 2. thermidor jaar 6, tot de deportatie veroordeeld.
Waarom? Omdat de handelwijs dezer monniken altijd, zoo luidt het vonnis, in oppositie is geweest ‘avec les principes du gouvernement républicain, dont ils sont les ennemis déclarés et contre lequel ils se sont unis en rébellion ouverte.’
Van bewijzen dezer beschuldiging is, natuurlijk, geen spraak.