Vorstenbloed voor ossenbloed.
Ferm gezegd! en dit nog wel door eene vrouw. Het laatste is overigens, in meer dan een geval, kostbaarder dan het eerste. Wij bevinden ons hier voor een tafereel door L. Bendix, uit het leven van gravin Katharina von Schwarzburg genomen, en door Schiller te boek gesteld. Een der handelende personen is overigens een onzer bekenden, namelijk de hertog van Alva, die, zoo als men weet, erg oorlog voerde in Duitschland, vóór dat hij ons, ter oorzake van die ‘heeren geuzen,’ de citoyens der 16e eeuw, kwam mishandelen.
Het was in den jare 1547. Karel V trok, na den slag van Mühlberg, met zijn leger uit Saksen door Turingen. Gravin von Schwarzburg erlangde van den keizer de verzekering, dat hare onderdanen niets zouden lijden van het doortrekkende leger. Tot vergelding hiervan beloofde de gravin bier, brood en andere levensmiddelen tegen billijke betaling te leveren, en dit wel aan de brug die over de Saale, bij Rudolstadt, geslagen was.
De gravin was echter niet alleen eene krachtvolle, maar eene slimme en doorzichtige vrouw; zij liet de bestaande brug afbreken en er spoedig eene, op verderen afstand van de stad, maken, ten einde den soldaat niet in bekoring te brengen, een bezoek binnen de veste af te leggen. Tevens zette zij het slot open voor het stallen van vee, en het bergen van alles wat op weg den huurling zou hebben kunnen aanlokken.
Toen de hertog van Alba, vergezeld van den hertog van Braunschweig en dezes zoon, in de nabijheid van Rudolstadt kwam, zond hij eenen bode en verzocht der gravin, hem een ontbijt te willen doen gereed maken. De edelvrouw stemde toe, doch herinnerde tevens aan den keizerlijken brief, in welken haren onderdanen bescherming was toegezegd.
De hertog van Alba werd, met zijne vrienden, recht vriendelijk en mild ontvangen. Terwijl de gasten zich aan de lekkere gerechten en den krachtigen wijn te goed deden, werd de gravin uit de zaal geroepen, en een bode berichtte haar dat de spaansche troepen een dorp geplunderd en met geweld het vee meêgenomen hadden.
Dat nieuws verbolg haar en zij gebood al de soldaten, die zich in het slot bevonden, zich te wapenen en voor den ingang der zaal plaats te nemen. Dan trad gravin Katharina binnen, deelde het voorgevallene meê, en toonde den keizerlijken schutsbrief. De gasten namen de zaak niet ernstig op, lachten eens en meenden dat een os niet waard was zich daarover lastig te maken.
‘Ei, das wollen wir doch einmal sehen!’ riep de gravin. ‘Recht zal er gebeuren; vergoeding zult gij geven of bei Gott, meine Herren, Fürstensblut für Ochsenblut!’ Daarop deed zij gewapenden binnen komen, die, met het blanke wapen in de vuist, rond de tafel kwamen staan en de gasten bedienden. Wat er nadien zou gebeurd zijn, laat zich raden.
Alba dacht dat het geraadzaam ware, aan den onverbiddellijken eisch der gravin toe te geven. De hertog van Braunschweig vond den inval mannelijk, en lachte er eens hartelijk meê; maar de boeren kregen hun vee weêr of erlangden eene schaêvergoeding. Toen het ontbijt afgeloopen was, namen de vorstelijke personen afscheid; doch de spreuk der gravin ‘vorstenbloed voor ossenbloed’ is immer gebleven.