Een Friesche boer.
Ja, dat is er een van den ouden stempel: hoed, frak, broek, alles zegt het ons, en dezulken moet men nog talrijk in Friesland vinden, in de eigenaardigste provincie van gansch Nederland. De wereld moge rondom hen veranderen, zij toch veranderen niet; zij blijven dezelfde; zij bezigen dezelfde tafel, denzelfden stoel, dezelfde omgeving die hun vader en grootvader ten dienste stonden en zouden denken niet meer op eigen erf te wonen, indien hierin eenige verandering werd aangebracht. De hedendaagsche wijsgeer noemt dit achteruitgang; doch is het wel achteruitgang tevreden te zijn met het lot, dat wij van onze ouders geërfd hebben? Wij denken het niet. We begrijpen nog niet wat groote genoegens de zoogezegde vooruitgang oplevert: de gedurige en onophoudelijke streving naar nieuwigheid wordt iets onverzadigend en verwekt ten slotte misnoegdheid in het karakter. Immers, in welken stand men ook leeft, algeheele voldoening van al onze lusten kunnen wij nooit erlangen. Vandaar niet zelden wreede ontgoocheling. De friesche boer, dien wij hier voorstellen, houdt niet van al die modefratsen; hij is wat zijne voorzaten waren en dit is hem wel. Waar hij zit, zat zijn vader in hetzelfde kleedsel, in dezelfde houding, misschien met denzelfden roemer - waarom zou hij kleedsel en manieren veranderen? Geloof ons, het oude is dikwijls, vooral in zeden en gewoonten, beter dan het nieuwe, en zoolang Nederland typen oplevert zooals die, welke ons hier door een talentvol kunstenaar, den heer O. Eerelman, wordt voorgesteld, zal Nederland ook Nederland blijven.