Nederlandsche roovers.
Wij hebben onze lezers in een vorig nummer met de geschiedenis der boekaniers bekend gemaakt; met de zeeroovers die, onder verschillende opperhoofden, in de 17e eeuw de zeeën waar de spaansche vlag waaide, zoo onveilig maakten. Zooals gezegd is, bestonden de boekaniers uit alle mogelijke natiën, en dewijl de Noord- en Zuid-Nederlanders, in die dagen, als flinke waterratten bekend stonden en het avontuurlijk leven ook velen van hen toelachte, is het niet te verwonderen, dat wij ook landgenoten tusschen hen ontmoeten.
Inderdaad de geschiedenis spreekt van zekeren Van Hoorn, een Oostendenaar, die met het baantje van zeeroover schatrijk werd. Van Van Hoorn's jeugd weten wij niets; hij moet reeds als jongeling een avontuurlijken en speculerenden geest aan den dag hebben gelegd, want een paar honderd rijksdaalders bespaard hebbende, ging hij met eenen kameraad, die even veel bezat naar Frankrijk en, kaperbrieven bekomen hebbende, ving hij op eene visschersboot zijne kaaptochten aan.
Van Hoorn toonde, met een dertigtal gezellen, dat hij een wakkere gast was, kocht te Oostende, zijne vaderstad, weldra een grooter schip en werd de schrik der Noordzee; doch het leed niet lang, zooals maar al te dikwijls gebeurde, of onze Oostendenaar gaf den brui van de vlag en 't was hem gelijk welk vaartuig hij in den kabeljauwskelder bende. De Franschen, door dien kaper zelf aangerand, zonden een oorlogschip uit om hem machtig te worden, aangezien zijne kaperbrieven reeds verjaard waren.
Van Hoorn vond dat de zee voor hem hier niet meer veilig was en liep weldra te Porto-Rico binnen. Hij deed dit fier en ridderlijk, want onder het binnenzeilen gaf hij bevel de trompetten te steken, als om van zijne triomfantelijke aankomst kennis te geven.
Juist zou eene vloot van gallioenen uitvaren, en, na eene onderhandeling met den gouverneur des eilands, werd Van Hoorn aangenomen om tot gids en bewaker dezer schapen, op het zeevlak te dienen. Dat Van Hoorn noch eer, noch goede trouw had, blijkt hieruit dat hij zich, zoo haast de boekaniers zich vertoonden, bij hen aansloot en met hen op den schat aanviel dien hij geroepen was te verdedigen.
Een der rijkste schepen werd buit gemaakt, eenige andere vaartuigen werden verbrand, en men vervolgde geruimen tijd die welke slechts door eene snelle vlucht ontkwamen. Van dat oogenblik was Van Hoorn bij het boekaniersgilde ingcleid, en een zijner stoutste tochten was die tegen het rijke en weelderige Vera-Cruz gericht, hetwelk hij met twaalf honderd kloeke boekaniers aanviel. Onder hen bevond zich de beruchte Laurens De Graaf, een Noord-Nederlander. Deze De Graaf had, evenals Van Hoorn, het bevel over een deel der vloot, welke overigens slechts bestond uit twee fregatten en eenige kleine barken.
Wetende dat te Vera-Cruz twee schepen, met cacao beladen, uit Carracas moesten arriveren, tuigden de boekaniers twee hunner vaartuigen naar spaansche wijze op, en met de spaansche vlag in top. voeren zij weldra de haven binnen. Wel heerschte er tusschen de bewoners eenig vermoeden over de echtheid van die schepen; maar de gouverneur van het fort hield het er voor dat het wel degelijk de verwachte waren.
's Nachts werd echter de stad overweldigd, geplunderd en in brand gestoken. Van Hoorn ging met een geweld te werk dat den bewoner den bangen schrik in het hart joeg. Al wat kostbaar en draagbaar was, werd hem ontnomen. Men was nog volop aan 't plunderen, toen een man op den uitkijk en op een der kerktorens geplaatst, eene vloot van veertien zeilen signaleerde. Van Hoorn had al het gestolene reeds ingescheepe en wachtte nog slechts naar twee millioen piasters rantsoen; het was hoog tijd wilde hij ontkomen.
Het rantsoen kwam niet, want de muilezeldrijvers, die het geld aanvoerden, vertraagden hunne reis, dewijl zij begrepen dat er den roovers slechts weinig tijd over bleef om zich uit de voeten te maken. Inderdaad, de tijd was kostbaar; in haast voerden de boekaniers nog 1500 slaven of liever gijzelaars aan boord. Tot overmaat van ramp ontstond er twist over die laatsten en deze liep zoo hoog, dat Van Hoorn door eenen sabelhouw aan den arm gewond werd; deze slag werd hem door De Graaf toegebracht.
De boekaniers waren op het punt zich in twee kampen te verdeelen, toen De Graaf den buit verdeelde en het ruime sop koos; een voorbeeld, dat Van Hoorn volgde De laatste stierf echter op reis; het koud vuur was in de wonde gekomen. Wat De Graaf betreft, deze leed schipbreuk en zijn scheepsvolk kwam verbrokkeld te San-Domingo, waar het overschot van het geroofde, zooals gewoonlijk, in de grofste losbandigheid verteerd werd. Wel is waar had Van Hoorn, bij zijn afsterven, zijn schip vermaakt aan zekeren boekanier Grammont, een Franschman, maar toch moet hij zich zeer rijk gekaapt hebben, aangezien zijn weduwe, volgens Turnbury, te Oostende nadien nog in overvloed leefde.
Pater Charlevoix zegt van Van Hoorn, dat hij ongenadig was voor den kanonnier, die, bij het afgaan van een schot, knipoogde. Dien