schilderd porcelein; doch eerst omtrent den jare 1518 werd het door de portugeesche en hollandsche kooplieden naar Europa overgevoerd, ofschoon anderen beweeren dat wij hier, dien tak van nijverheid, in zekere opzichten, reeds in de 14e eeuw kenden.
In alle geval, zeker is het dat de Chinezen, die nu door ons als barbaarsch beschouwde volkeren, zich van prachtig porcelein bedienden, toen wij ons nog met grof hout en lomp aardewerk moesten behelpen. Na verloop van eeuwen hebben wij echter den Chinees in die zaken meer dan eene les gegeven, en het chineesch porcelein moge kostbaarder zijn, ten gevolge van den verren afstand van het land waar het gefabriceerd wordt, dat van Sèvres, en zelfs het schitterend namaaksel van dit laatste in België, dat wij op de laatste nijverheidstentoonstelling te Brussel mochten bewonderen, doet ons de chineesche waarde meer dan eens vergeten.
Geruimen tijd was het porcelein, dat uit den verren vreemde aangevoerd werd, iets koninklijks, en kleine en zelfs onbeduidende voorwerpen werden tegen fabelachtig hooge prijzen betaald. Het waren inderdaad ‘juweelen’, of werden als zoodanig beschouwd. Vooral in de 17e eeuw was het porcelein in Frankrijk, een uitnemend in mode zijnde voorwerp; het stond op de tafel, in waarde, met de gouden en zilveren schotels en schalen gelijk.
Toen de kardinaal Mazarin in 1635 een maaltijd gaf - en dit was zoo wat honderd jaar nadat de eerste chineesche tellooren in Europa waren aangebracht - schreef Loret in zijne Gazette, eene rijmelarij, vol bewondering voor de uitgestalde pracht. Hij zegt dat de minister
Traita deux rois, traita deux reines
En plats d'argent, en porcelaines.
Al de pogingen, om het chineesch porcelein na te maken, mislukten; hij, die de eerste stof uitvond, welke eene gelukkige navolging voorspelde, was baron Bottger, en de keurvorst van Saxen legde onmiddellijk te Meissen, bij Dresden, een groote fabriek aan, welk nadien eene groote vermaardheid erlangde. Een andere chimist, Tschirnhausen verbeterde de stof, en men mocht zeggen, dat de porceleinstof gevonden was.
Frankrijk zocht echter nog altijd, en de te St. Cloud en Rouaan gevestigde fabrieken, door Poterat en Chicameau bestuurd, leverden, wel is waar, een zeer schoon product, maar niet datgene wat men tot model voorstelde. Eindelijk ontdekte men in het departement der Haute-Vienne, het witte ‘veldspaath’ of petunze, en de ‘porceleinaarde’ of kaolin.
Van dat oogenblik maakte men hard, echt, wezenlijk porcelein. Van Vincennes ging de nijverheid naar Sèvres over, in den aanvang onder de bescherming van Lodewijk XV, en eindelijk voor rekening van dien vorst.
Sedert dien tijd heeft, wij herhalen 't, het porcelein van Sèvres eene wereldberoemdheid bekomen. De voorwerpen welke deze fabriek levert, gaan alles te boven en, inderdaad, dit porcelein heeft nog altijd eene koninklijke waarde. De hoven van Europa zijn er van voorzien; het porcelein van Sèvres is als het ware een bepaald geschenk van de fransche vorsten geworden Wij hebben zelden zoo'n prachtige exemplaren gezien, als in de paleizen der nederlandsche vorsten aanwezig zijn. Napoleon III gedacht deze familie, zoo het scheen, gansch uitzonderlijk.
Wij zullen niet verder over het porceleinfabriekaat uitweiden; wie Parijs bezoekt, zal twee uur ver willen stoomen om de belangwekkende fabrieken te zien, waarvan wij hier eene teekening meêdeelen.