De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 374]
| |
tamelijk stijf boven de gaten van het instrument op en neergaan, maakt hij van den rechtervoet eene maatklopper. De type is van Meissonnier, en van dat oogenblik kan hij niet anders dan voortreffelijk zijn. De fluit raakt allengskens uit de mode, en voorwaar, zij is er oud genoeg toe om niet meer dan hoog noodig is, bespeeld te worden, dat is te zeggen, in een orkest. Reeds in de godenleer spreekt men van de fluit; de avena, waarvan Virgilius als van een landelijk speeltuig gewaagt, was niets anders dan een pijl van haverstroo; een calamus was een uitgeholde rozenstam en wanneer een zeker getal rozenstokken bijeen gevoegd waren, gaf men aan het speeltuig den naam van syrinx of fistula. De Chineezen hadden een soort van fluit met drie gaten, yo geheeten; de Romeinen maakten fluiten van herten- of ezelsbeenen, en gaven aan dat speeltuig den naam van tibia. De dwarsfluit is insgelijks zeer oud; er bestaan sporen, die aantoonen dat zij in Frankrijk in de twaalfde eeuw in voege was. Nu, evenals de harp heeft zij hare schoone dagen beleefd en de obligaat-gever op eene fluit heeft omtrent zooveel aantrekkelijkheid voor het publiek als de solo-triangel. En echter, wij moeten het bekennen, dit speeltuig verdient die minachting niet. |
|