III.
Verder gaf de toren van Vincennes de gastvrijheid aan Saint-Simon, Crebillon zoon, Diderot, den markies de Mirabeau, vader van den redenaar, en eindelijk aan den redenaar zelven, die er, jong zijnde, zijne schulden en dwaasheden moest boeten. Het was in die driejarige gevangenis dat hij zijn werk Essai sur les lettres de Cachet schreef.
Dat boek, in hetwelk hij de harde en onmenschelijke behandeling aanklaagde, welke men de gevangenen deed ondergaan, ontroerde de edele ziel van Lodewijk XVI, die dan ook de gevangenen omiddellijk naar andere verblijven deed overbrengen.
Napoleon gaf in 1804 aan Vincennes zijne sombere bestemming weêr; den 20 maart bracht men den hertog van Enghien derwaarts, die den 20 veroordeeld, den 21 's morgens reeds werd gefusilleerd. De hertog van Enghien werd beschuldigd van komplotten tegen het leven van den eersten consul, van verstandhouding met den vijand, en wat dies meer.
Die moord zal eeuwig op de nagedachtenis van Napoleon wegen. Lamartine beschrijft het rechtsgeding van den hertog van Enghien op eene treffende wijze. Na gezegd te hebben, dat de hertog verlangde den eersten consul te zien, en de raad dit verzoek had verworpen, ging men over tot de ondervraging, die met den eenvoud der waarheid beantwoord werd, doch de hertog van Enghien moest geslachtofferd worden: Napoleon, de eerste consul, had het zoo gewild.
Na het verhoor had men den hertog in zijne kamer terug gebracht. Met een onbewolkt gelaat en een helder verstand onderhield hij zich met de gendarmes, of speelde met zijnen hond. Hij sprak lang met luitenant Noirot, die in een regiment van den prins van Condé gediend en den hertog, kind zijnde, gekend had. De kommandant van Vincennes, Harel, en de brigadier der gendarmes, Aufort, kwamen hem weldra - zij waren meer ontroerd dan de hertog - verzoeken hen te volgen.
‘Met eene lantaarn in de hand, ging men hem voor door de gangen, plaatsen en wegen, die men moest doorgaan om zich te begeven naar den toren, die de tour du Diable genoemd wordt. In dezen toren bevond zich de eenige trap en de eenige deur welke naar de diepte der grachten voerde. De prins scheen twee of driemaal te aarzelen, toen zij dezen verdachten toren binnen traden, evenals een slachtoffer, dat het bloed riekt, zich te weêr stelt en op den dorpel van het slachthuis den kop omkeert.....
‘Zwijgend gingen Harel en Aufort den hertog voor, langs den smallen trap, die, in de dikke muren van den toren gemetseld, naar beneden gaat. Door het afschuwelijke der plaats en de diepte der trappen, die tot onder den grond liepen, begreep de prins dat men hem niet voor zijne rechters voerde, maar wel voor zijne moordenaars of wel naar de duistere gewelven van een onderaardschen kerker. Hij beefde over al zijne leden, trok onwillekeurig zijnen voet terug en terwijl hij zich tot zijne geleiders wendde, zegde hij met eene gesmoorde stem: ‘waar brengt gij mij? Indien gij mij levend in dien kerker wilt begraven, dan zou ik liever willen sterven!’ - ‘Mijnheer!’ antwoordde Harel, terwijl hij zich omwendde, ‘volg mij en toon al uwen moed.’
‘De prins had hem reeds half begrepen en volgde hem.
‘Men verliet den trap door eene lage deur, die in de grachten uitkwam. De stoet ging emigen tijd langs den voet der hooge muren van de forteres, tot aan den grondmuur van het paviljoen der koningin. Toen men den hoek van dit paviljoen, dat een ander gedeelte der grachten aan het oog onttrok, was omgegaan, bevond de prins zich eensklaps tegenover de detachementen soldaten, die daar geplaatst waren, om hem te zien sterven.
‘Het piket fuseliers, dat bestemd was voor de voltrekking der straf, was van de andere soldaten gescheiden en hunne geweren kon men op eenige schreden van hen zien glinsteren. Eenige lantarens, door mannen gedragen, verlichtten de gracht, de muren en het graf. Op een teeken zijner geleiders bleef de prins stilstaan; met een enkelen blik zag hij zijn lot, doch hij verbleekte niet. Een dichte en ijskoude regen viel uit den donkeren hemel. Eene doodsche stilte heerschte in de gracht; men hoorde slechts op eenigen afstand het gefluister en de voetstappen van eenige officieren en soldaten, die elkander op de borstweringen en de ophaalbruggen van het kasteel verdrongen.’
De adjudant Pelé las ontroerd, maar toch duidelijk het vonnis voor; de prins luisterde zonder schrikken en beven. Hij vroeg een priester, doch er was geen priester op het kasteel en men had haast den hertog van kant te maken; die troost werd hem dus ontzegd. Dan wenschte hij nog eenige woorden te doen overbrengen aan personen, die hem dierbaar waren. Met luider stem riep de hertog of er iemand was, die hem eene dienst zou willen bewijzen? Noirot trad vooruit. De prins fluisterde hem eenige woorden toe; dan zegde Noirot: ‘gendarmes, heeft iemand van u eene schaar?’ De gendarmen zochten in hunne patroontesschen en de schaar werd den veroordeelde overhandigd. Hij sneed eene klis haar af, voegde die bij eenen ring, wikkelde alles te samen in een papier, gaf het pakje aan Noirot, die het der jonge prinses van Rohan moest overhandigen.
‘Nadat deze boodschap der liefde was toevertrouwd,’ gaat Lamartine voort, ‘bleef de hertog nog eenige oogenblikken met gevouwen handen ingetogen, deed zijn laatste gebed en bevool zich met een zachte stem aan God. Dan deed hij uit eigen beweging vijf of zes schreden, om zich tegenover het peloton te plaatsen, wier geladen geweren hij zag schitteren. Het schijnsel eener groote lantaarn, die men op den lagen muur, boven de gracht geplaatst had, werd op hem teruggekaatst en moest het mikken der soldaten verlichten.
‘Het peloton ging eenige schreden achteruit, om den afstand te meten; de adjudant kommandeerde vuur en de jonge prins viel getroffen zonder een kreet en zonder beweging op den grond. Het sloeg drie uren op het uurwerk van het kasteel.....
‘Hullin, de president van den krijgsraad, en zijne ambtgenoten wachtten in het portaal van Harels woning hunne rijtuigen, om naar Parijs terug te keeren; zij spraken met verbittering over de weigering van Savary (kommandant der soldaten) om hunnen brief (van genade) aan zijnen meester te doen toekomen, toen een losbersting van geweren hen deed sidderen en hen leerde, dat rechters zich slechts mogen verlaten op hun geweten en de rechtvaardigheid. Dit geluid bleef hen hun geheel leven vervolgen. De hertog van Enghien was niet meer.
‘Zijn hond, die hem in de gracht gevolgd was, begon te huilen en wierp zich op zijn lichaam. Men sleepte met moeite het arme dier ervan af; hij werd aan den dienaar van den prins gegeven en naar de prinses Charlotte gebracht: de eenige afgezant van het graf, waar degene sliep, dien zij altijd beweende... Men legde hem geheel en al gekleed in het onder den muur gedolven graf. Zijn goud, zijn horloge, zijne ringen, de halsketen, alles werd met hem begraven. Men nam alleen de bladzijden van zijn dagboek uit den zak van zijn mantel: Hullin zond het aan Réal voor den eersten consul.....
‘Den volgenden dag, op het oogenblik dat de kommandant Karel de ophaalbrug van het kasteel overging, om met den herbergier van Vincennes het avondeten van den hertog van Enghien te verrekenen, hield een postrijtuig met vier paarden bespannen, voor de deur van het logement stil. In het rijtuig waren gezeten een grijsaard en eene jonge vrouw, die vroegen of er den vorigen dag geen gevangene van aanzien in het kasteel was opgesloten.
‘Op het antwoord van het kind, dat het eten bij den prins gebracht had, doch onbekend was met zijnen naam, stapten de jonge vrouw uit het rijtuig en beschouwde geruimen tijd met betraande oogen de torens en gevangenissen der forteres.