II.
Ik klom op den toren van Gallata, vanwaar men het meest schilderachtig panorama heeft op Konstantinopel en den Bosfoor. Nacht en dag zijn daar turksche wachten aanwezig, om op de brandrampen te waken. Voor de eerste maal bood men mij in het Oosten de koffie en de pijp aan. Voor den Oosterling gaat de keurige tabak boven alle tafellekkernijen. Hij, die niet rookt, wordt door hem beschouwd als een barbaarsch sukkelaar, een raadsel, als een onbestaanbaar wezen. Men kan niet begrijpen uit wat land hij voortkomt! Inderdaad, niet rooken tusschen menschen die rooken, niet bijdragen om gezamenlijk de algemeene rookwolk te vergrooten, dat is niet willen deelen in eene soort van gemeenschappelijkheid, door de pijp daargesteld.
Na mijne tchoubouck gerookt te hebben, doorliep ik de stad. De oude stad Byzos, het Byzantië der Grieken, de hoofdstad van het oostersche keizerrijk, de stad van Konstantijn en Mohammed II, heeft eene haven welke, zegt men, tien duizend schepen bevatten kan, en zich opent op de Zwarte-zee en de zee van Azoff, op den Archipel, de Adriatischeen de Middellandsche-zeeën. Evenals het oude Rome is de stad op zeven heuvelen gebouwd, en men ontmoet er menschen uit alle natiën, hetgeen den schilder gelegenheid geeft te zien wat de egyptische kaftan, de barette van Tunis, de grieksche fustanelle zijn; of wel wat de breede broek van den italiaanschen matroos, de witte burnous van den Arabier, de zwarte toga van den Armeniër, het wollige hoofddeksel van den Cirkassiër, de vellen mantel van den Bulgaar, de groene tarbouche van Damas of de puntmuts van Teheran zijn. Hij zal er mannen ontmoeten met zwaren baard, terwijl hij naast deze de gele en baardelooze kin ziet van den bewoner generzijds den Ganges, het zwarte en gekroesde hoofd van de kinderen van Numidië.’
‘En al dat volk,’ voegt er een ander reiziger, Spitaels, bij, ‘beweegt zich en spreekt op verschillende wijzen. De Genuees nijpt den mond toe, de Napolitaan doet hem open, de Siciliaan hinnikt, de Sardiniër schreeuwt, de Korsikaan huilt, de Kozak zingt psalmen, de Armeniër peroreert, de Turk preêkt, de Griek, de Mayorkaan, de Catalaan en Albanees spreken met gebaarden.
‘De stad vormt een driehoek. Een dezer hoeken heeft uitzicht op de zee van Marmora en vormt het kasteel der Zeven Torens. De andere ligt tegenover Aziatisch Scutari en schiet, door het Serail, vooruit in de samenvloeiing van de Propontiba en den Bosfoor. De derde hoek ligt in het diep der golf, welke de haven vormt en uitkomt op Eyoub, de begraafplaats der oude Kalifs.
Konstantinopel, zegt men, heeft dertig voorname poorten: twee ten oosten, zeven ten zuiden, dertien ten noorden en acht ten westen. De eigenlijke stad is in groote wijken verdeeld. Een dezer noemde men de Janissaren-wijk, voordat die woelige soldaten waren uitgeroeid. Voorheen was de Kumpaki de wijk der Armeniërs, die thans een nieuw kwartier bezitten. De Jodenwijk heet Balat, dat der grieksche aristokratie, Phanos. De eerediensten zijn vrij; in ieder turksch kwartier ontmoet men kerkhoven en hoort men den Muezzim zingen.
De Muezzims zijn dikwijls schoolmeesters die blind geworden zijn, door het afschrijven van manuscripten. Het schijnt dat men ze bij voorkeur bezigt, omdat zij van de hoogte der minarets, waar zij den geloovige tot het gebed oproepen, niet kunnen zien wat er op de terrassen der huizen plaats heeft. Hun kreet is Illa, alla Mohammed rocoul Allah.’
Wij denken echter niet, dat die laatste bijzonderheden, omtrent die priesters, algemeen zijn. Wat de huizen betreft, deze hebben gewoonlijk slechts een gelijkvloers en eene eerste verdieping. Allen hebben twee groote verdeelingen: de selamlik, de woonplaats der mannen, is langs voor; de harem, die der vrouwen, bevindt zich langs achter. Volgens Spitaels schilderen de Joden hunne huizen het meeste deel zwart: de Armeniërs purper en violetkleurig; de Grieken in donkerrood; de Turken in bleeke kleuren; de ware geloovige verkiest het geel, wit, grijs, groen, blauw, rood, enz; doch Huysmans zegt, dat hij de juistheid van die bijzonderheid niet heeft kunnen bestatigen.
In het openbaar zijn de vrouwen gesluierd; de dames der hooge wereld vertoonen zich zelden in de straten, tenzij in hare arabas of rijtuigen. Die van minderen stand gaan moeielijk met geel leeren hozen, waarover de babouches of pantoffels van hetzelfde leer worden aangestoken; doch allen zijn gesluierd en dragen een soort van mantel, Yashmach.
Indien ge soms voor het traliewerk van het elkauf ('t gelijkt veel op het vlaamsch alkoof), indien ge voor het gesloten balkon een vrouwengezicht ontwaart, verdwijnt dit onmiddellijk bij uwe nadering. Ook wilt ge bij den Turk doorgaan voor een welopgevoed man, en daarenboven veel onaangenaamheden vermijden, blijft dan, wanneer ge vrouwen ziet uitgaan of huiswaarts keeren, op den hoek der straat staan, ten einde haar den tijd te laten u te vermijden.
Hebt gij bij hem een bezoek af te leggen, wacht dan een oogenblik, nadat gij de klink der deur geroerd hebt, opdat de vrouwen des huizes den tijd hebben zich te verwijderen. Het vrouwenhuis van den sultan is als eene geheele stad; het is eene opeenhooping van gebouwen, hoven met cypressen, prachtige kiosken. De hoofdingang wordt door de Europeanen de Verhevene Porte of Poort (Babi-Homayoun) genoemd. Aan dien ingang staan twee overgroote mahoniehouten kassen, door spiegelglas gesloten, en in welke een gansch arsenaal van bijlen, geweren en andere wapens voorhanden is.
In gedenkteekens is Konstantinopel niet bijzonder rijk. Onder deze bekleeden de moskeeën eene eerste plaats. Die van sultan Achmet, met hare bronzen deuren en zes minarets, is eene der voornaamste. Aan de St. Sophie gekomen, begon onze Antwerpenaar, naar 's lands gewoonte, zijne schoenen uit te trekken, toen de Muezzim - die in 't geheel niet blind was - hem de backsheesch vroeg. ‘Ik dacht dat ik aan allen eisch zou voldoen met hem twee franks in de hand te stoppen; doch dwaling! hij wierp het geld op den grond en verzocht ons de schoenen weêr aan te doen. Na mijn arm tweefrankstuk te hebben opgeraapt, ging ik heen, om mij het beschermend papier te doen afleveren.’
Eenige dagen later vertelt de schilder, werd hij in den tempel toegelaten. St. Sophie, zegt hij, is het wonder van het kristene Oosten; dat is zeker de schoonste tempel van de wereld. Konstantijn-de-Groote stichtte hem voor den katholieken eeredienst. Aan den ingang gekomen, langs waar de ongeloovige mag binnentreden, toonde de tourist zijne toelating, die echter een stuk van vijffranks kost - een reden waarom de Muezzim, de eerste maal, zoo boos neêrzag op het armzalig stuk van twee franks.