Het ijs der Newa.
Humboldt vertelt in zijne reize door Rusland, dat, eenige dagen na zijne aankomst te St.-Petersburg (1827), de ijsgang aanving, zoodat het verkeer met de stad, aan de overzij der Newa gelegen, ten eenemale gestremd was. Zes maanden van het jaar is het kristalheldere, groenachtige water der Newa met eene zware korst ijs bedekt Gewoonlijk niet vroeger dan in den aanvang van april, vangt de dooi aan en krijgt het water een voldoenden warmtegraad om het ijs te doen bersten.
Nauwelijks is het grauwe en vuilkleurig ijs gebersten, en kan er slechts eene sloep doordringen om den tegenovergestelden oever te bereiken, of het kanon dondert en verkondigt aan allen het zoo lang, zoo vurig verwacht oogenblik. ‘Op datzelfde oogenblik,’ zegt de reiziger, ‘'t zij zulks bij dag of des nachts plaats heeft, zet zich de bevelhebber der vesting in vollen krijgsmansdos, de borst versierd met ordeteekens en vergezeld van zijn geheelen staf, in een rijk versierden gondel en vaart naar het tegenover de vesting liggende paleis des keizers.
‘Een grooten, fraaien kristallen beker dompelt hij in de rivier en schept er zilverrein Newawater in om het, als de eerste en schoonste offerande van den klaren vloed, als het ware eene hulde der aanbrekende lente, den keizer aan te bieden. Hij verkondigt hiermede zijnen meester, dat de heerschappij des winters vernietigd is, dat de lang geboeide wateren hunnen vrijen loop hebben hernomen en eene levendige scheepvaart mag te gemoet worden gezien; hij wijst hem op zijn gondel als zinnebeeld van de eerste zwaan, die den helderen vloed heeft doorkliefd, reikt den keizer den beker toe, welken de vorst op de welvaart zijner gelief koosde residentie ledigt.
‘Zoodra de keizer dezen dronk aan al de bewoners van St.-Petersburg heeft gebracht, ontvangt de bevelhebber der vesting den beker, met goud tot aan den rand gevuld, uit de handen des keizers terug. Vroeger bracht het gebruik mede, dat hij gestreken vol met dukaten aan den vreugdebode werd ter hand gesteld. Daar echter jaarlijks een grootere beker voor die plechtigheid werd gekozen, de keizer telkenmale eene grootere hoeveelheid water moest drinken, en tevens een grooter aantal goudstukken behoefde om den beker te vullen, werd eindelijk vastgesteld, dat den commandant eene vereering zou worden geschonken van tweehonderd dukaten.’
Men zou moeilijk een denkbeeld kunnen maken van de gespannen verwachting, welke te St.-Petersburg destijds heerschte, opzichtens het losgaan van het ijs in de rivier. Rijk en arm verlangde er naar. Dat oogenblik was inderdaad de aanvang van alle werkzaamheid, van den handel, van de neering. De koopman kreeg weêr schepen aan; de winkels werden met artikelen van alle slach opgestapeld; men kon naar westelijk Europa vertrekken en ook van daar iemand verwachten, en wat dies meer. Die spanning zal nu echter erg verminderd zijn door het aanleggen van spoorwegen, die de betrekking met westelijk Europa niet meer onderbreken.