De Belgische Illustratie. Jaargang 7(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Tot wederzien. I. Wat lief men heeft, zal eens vergaan! Ja, alles bloeit slechts korte stonden, En waar ik straks gebloemt zag staan, Daar heb ik stopplen reeds gevonden. De zomer vliedt - het loof verdort. Het doodsche sneeuwkleed vlokt nu neder. Het is of de aard een kerkhof wordt!... God! geef ons liefde en bloemen weder. O ja, dat zal ook zoo geschiên: Het bloempje stervend neêrgebogen, En 't lover, zwindlend voor ons oogen, Roept zacht ons toe: tot wederzien! II. De doodsklok bromt: het uur is daar! 't Vaarwel klinkt snikkend om ons henen..... Waarom toch, kristen-broederschaar, Om 't doodsbed van uw' broeder weenen! Waarom, o moeder! kruipt ge nu Om 't graf van uwen eerstgeboren! Och ja, de slag was zwaar voor u, Maar toch uw kind is niet verloren! Gij ziet het weêr - weldra misschien, Als ge in de stervensoogenblikken Uw liefling zijn ‘vaarwel’ hoort snikken, Dan zegt hij u: tot wederzien! III. Tot wederzien! ginds, ginds omhoog, Waar niets meer, niets ons hart zal prangen! Een land, betoovrend voor ons oog, Een land van bloemen en van zangen. 't Is zoet voor hem, die dat gelooft. Hij droomt een eeuwig reine liefde! Hij gaat met opgeheven hoofd, Hoe diep hem ook de smarte griefde. Hij zegt: dat moet alzoo geschiên! Wij scheiden van ons lievelingen, Maar hoort, hoe aarde en hemel zingen: Tot wederzien, tot wederzien! IV. Weg, sombre droom, van eeuwge nacht! Juicht vrij, al bloeien hier geen bloemen, Wijl ons een toekomst tegenlacht, Een toekomst eindloos schoon te noemen. 't Roept al ons toe, wat ons verlaat: U, moeder, die uw kind ziet sterven, U, vriend, die van mij henen gaat, U, broeder, dien mijn hart moet derven, U, bloemen, die dit jaar misschien Om 't hoofd van eene doode dorden, En 't volgend jaar weêr bruidskrans worden, 't Roept al ons toe: tot wederzien! August Sn. Vorige Volgende