De bruidskorf.
Moet zij nog naar de kerk, of is de plechtigheid reeds afgeloopen? Een en ander is aan te nemen; maar wij denken dat het rijtuig, dat haar naar den voet des altaars brengen moet, nog niet is aangekomen. Zij, de bruid, is echter gereed: wit satijnen kleed, oranjebloemen in de haren, witte sluier, en wat nog beter is dan al die opschik - natuurlijke schoonheid.
Eene harer vriendinnen heeft haar in haar toilette geholpen, en die vriendin bewondert nu al die pracht, al dien luister. Rein is echter dat juweel, rein in elk geval en zij, die het bewondert, moet niet twijfelen en blozen, zooals Gretchen deed, toen zij in de kas het betooverend juweelkistje vond.
Neen, hier zijn die juweelen met een zuiver hart gegeven; zij zijn het pand eener ware en trouwe liefde, die zich openlijk voor de wereld erkennen durft; zij zullen eens, dat hoopt de gever, door de lange jaren, in familie-heiligdommen veranderen en de moeder zal ze haar kind en de dochter het kleinkind overleveren als een talisman van geluk.
Ja, 't zijn eerlijk verkregen juweelen en daarom staart men er op met dien stillen, zachten en gelukkigen glimlach; daarom is gansch dat tafereeltje van den heer Weisz, leerling van Jalabert, zoo aantrekkelijk; daarom keert men er zoo dikwijls tot terug. Er is daar poëzie in dat tafereeltje - en dit is gansch het geheim der aantrekkingskracht.