nog te bewijzen - denkt er zoo niet over; zij lacht met alle poëzie en steekt haar evenals de proza achter de tralies.
Het schilderstukje van Julius Geertz is recht geestig, 't Is in de open natuur den knaap wel; maar daar, achter de muren der gevangenis, stelt hij zich ook zeer wel in zijn lot; hij lacht om de fratsen van zijn trouwen gezel, en als het menschelijk gerecht zal gewroken zijn, omdat die jongen en die aap een enkelen nacht achter slot hebben gezeten; als men hem morgen in vrijheid laten zal, kan men zeker zijn dat hij andermaal, dansend en onbezorgd, de wijde wereld zal invliegen.