Moeder is dood.
Sedert lang hebben wij geen zoo hartroerend en tevens zoo eenvoudig tafereel gezien, als 't geen wij hier den lezer aanbieden. Moeder is dood! en vader en kind gevoelen diep, zeer diep, wat die woorden willen zeggen. Moeder is dood! en nu heeft de eerlijke schoenmaker de wieg dicht bij zijne werktafel moeten trekken, en als het arme wichtje om zijne moeder kermt, legt de vader hamer en schoen neêr en neemt het in zijne armen, om, evenals het kind, te weenen om het verlies.
Hij werkte toch zoo moedig voor haar, de brave man! Van den vroegen morgen tot den laten avond klopte hij op het zoolleer en als er, na gansch de week zwaar gewerkt te hebben, iets of wat overschoot om vrouw en kind toe te steken, dan, ja dan, was hij gelukkig! Harde dagen hadden zij samen beleefd, zoo hard, dat hun de moed zou ontgaan zijn, waren zij geen trouwe Kristenen geweest; vele kinderen hebben zij ten grave gedragen, vele ziekten hen bezocht en schulden hen bezwaard - en eindelijk waren beter dagen aangebroken, dagen dat men weêr eens al werkende zingen kon.
En nu - ja, 't was hard! - nu was zij, ‘moeder de vrouw,’ eensklaps heen gegaan naar het land der rust, vanwaar men niet weêrkeert, en zij had hem met het kind alleen, gansch alleen op de wereld gelaten. Moeder is dood! ja, ook het kind gevoelt het dat zij weg is, maar begrijpt nog niet wat ‘dood zijn’ beteekent. Hoe snijdt het snikken van het kind den vader door het hart! Hoe grieft het hem het arme wichtje ‘moeder, moeder!’ te hooren roepen!
't Kan in den hemel gelukkig zijn, maar als de moeder die kinderstem hoort, dan moet ze toch wel genegen zijn met uitgespreide armen weêr naar beneden te vliegen! Maar ach, de dooden komen niet weêr; maar wij, wij gaan tot hen en wij zullen elkander eens na dit leven weêrzien: - weêrzien, al wat men heeft lief gehad in dit leven. Is dat niet de schoonste, de zoetste troost bij het smartelijk scheiden?