beweerde de mysteriën, te Bois-d'Haine elken vrijdag voorvallende, te zullen ontsluieren.
De man loochent, doch weerlegt niets op wetenschappelijken voet; hij beweert enkel dat Louise Lateau de menschen bedriegt, en dat de ziekte, waaraan zij lijdende is, door de afleiding, de gymnastiek en den dans zal verdwijnen. Het boek is dan ook maar besluitend voor die, welke vooraf besloten zijn niets te gelooven, al spreekt dan ook de wetenschap, die in andere gevallen voor hen zoo afdoende is.
Laat ons met de krachtvolle pen van Dr. Chavée zeggen: ‘men weêrlegt geen werk (zooals dat van Dr. Boëns); men toont het van verre, en dat is reeds te veel voor eerlijke menschen’
Zeker is het, dat er nog geen enkel geschrift bestaat, hetwelk het zoo verdienstelijk en op wetenschappelijke gronden berustend werk van professor Lefebvre, heeft omgeworpen. Loochenen is hier niet voldoende, wanneer de geleerdste mannen van onzen tijd stellingen hebben vooruit gezet; alleen nieuwe en sterker stellingen dan eerstgenoemde kunnen deze laatste omwerpen.
Onze lezers zullen met genoegen eene kleine, doch getrouwe teekenening zien van het huiske, waar Louise Lateau woont, waar zij leeft, bidt, werkt voor haar dagelijksch brood, zij, die niet anders vraagt dan de wereld te vergeten en van de lastige bezoeken ontslagen te worden.