Voddenrapersmijmering.
Nog ligt de groote stad, ginds op den achtergrond, in de nevelen; 't is nog geeu dag, 't is ook geen nacht meer; maar reeds heeft men de hoopen vuilnis tot verre buiten de wallen gebracht, opdat de stad, bij haar ontwaken, alles rein en zuiver vinden zou. Zij heeft dan weer, de loszinnige, een ganschen dag, en nacht voor zich, om andermaal wat schoon en nieuw is te bevuilen, te breken, te schenden, te verslensen - en weg te werpen.
Zoo gaat het in het lieve wereldje!
In dien hoop vervallen grootheid, uitwerpsel van den rijke, den burger en den arme, liggen verlepte bloemen, glasscherven, gebroken schalen, oude handschoenen, een stuk waaier, een smeerige panamahoed, een brok van een dagblad, een gebroken pen - de scepter van den journalist, dien koning van den dag! - afgepeuzelde beenders, oesterschelpen, vischgraten - kortom, eene afzichtelijke mengeling, die tevens onbeschrijflijk is.
Ook tusschen dit alles ligt eene ledige flesch, met nog prachtige etiquette op den buik, met nog verzilverden hals. ‘Moët-Chaudon’ leest de wijsgeerige voddenraper, en klokt met de tong alsof hij, enkel bij het zien van de flesch, reeds een goeden nasmaak van de ‘sampanje’ had.
Die verlepte bloemen, die handschoenen, die waaier, die glasscherven, die oesterschelpen, die flesch met zilveren hals en dat stukje rozeepapier, hooren gewis bijeen. De bloemen zaten deze of gene schoone in het hair, de waaier verkoelde 't ijdele schepsel, op de glasscherven kreeg ze verfrisschingen, in de schelpen zaten de oesters, in die flesch de bruisende wijn, en in dat rozee papiertje..... daar zat de gekheid in, de liefde.
En nu is dat alles reeds voorbij, misschien reeds vergeten; de tranen hebben het gelach vervangen, en wie weet of, als wij diep onder den vuilnishoop zoeken, wij er de prachtige dame zelve niet zullen vinden. Neen, dat komt wat later.....
Wat wonderlijke dingen dien ‘sampanje’ toch al voortbrengt! Ja, hij geeft, zegt men, vroolijkheid en geest, zelfs verstand - maar ook, niet waar, kijvagiën, twist, tweegevecht, bloed, moord en hel! Wondere drank! Zonder hem, zegt men, kan de koning niet regeeren, kunnen de ministers onze belastingrekening niet maken, kan de advokaat niet babbelen, kan de saletjonker niet vrijen!
Denk er eens diep op na: volgens een voddenrapersverstand zou het misschien nog het beste zijn, dat de ‘sampanje’ niet bestond; want de koningen regeeren toch zoo brillant niet, al drinken ze dan nog zoo ruim; de ministers rekenen te veel, de advokaten babbelen meer dan genoeg, en als de saletjonkers met ‘sampanje’ bij onze dochters komen vrijen, raken de zaken maar op hol. Ja, indien koningen, ministers, advokaten en saletjonkers altijd koud water dronken, gelijk de voddenrapers, 't zou veel beter gaan in het wereldje. De beurzen en de hersenkassen zouden bij de meesten beter voorzien zijn!
Zoo denkt er de voddenraper over.