De tweede moeder.
Is dat lieve meisje zoo wreed geweest, dat nest met jongen van zijn plaats weg te nemen, en vliegen op dit oogenblik de oudjes mistroostig rond? Inderdaad, dit zou wreed, helsch wreed zijn. Wanneer zal de mensch begrijpen, dat hij de schepping benadeelt met de vogelnestjes te rooven en de kleine vogelen te verdelgen? Wanneer beseffen dat hij, in dit geval, het wijze evenwicht, door God daargesteld, in de natuur schokt?
Eeuwenlang heeft de mensch de kleine schepselen als zijne vijanden behandeld en zij zijn integendeel zijne beste vrienden. Immers, de wetenschap leert ons, dat als de vogelen eene lichte schade aanbrengen, eenig graan wegpikken, eenige druiven of krieken kwetsen, zij integendeel duizende en duizende nadeelige insekten verslinden en alzoo niet de aanranders, maar de verdedigers van onze oogsten, van onze gezondheid, van de schoonheid en den bloei der natuur zijn.
Ja, de wetten van ons land deden wel den kleinen vogel, die zooveel voordeel aanbrengt en onze bosschen en velden veraangenaamt door zijnen lieven zang, te beschermen, en de booze hand te straffen die hem doodt. Men vergete het niet: in de natuur is niets, niets onnuttig. God is te wijs en te goed, om niet te weten wat Hij rondom ons plaatste. Eerbiedig dus den kleinen vogel, zijn nest, zijn eieren en zijn broedsel.
Het jonge meisje heeft zich echter aan geen misslag plichtig gemaakt; neen! zij wist waar het nest zich bevond en door nieuwsgierigheid aangedreven, stak zij behoedzaam het hoofdje vooruit, en zag het moederke dood in de takken hangen. Het lood van een schot had den armen vogel getroffen.
Het lieve kind wilde eene tweede moeder voor de kleine schepseltjes