zijne weldoenster van echtbreuk en moord betichtte.
Voegt bij die vuile bronnen nog de lasteraars, de spionnen en vervalschers, door Elisabeth en haar minister Cecil betaald, en gij hebt het begin van den draad in handen, die zich welhaast tot een zoo onmetelijk net ineen slingert, dat de nagedachtenis van Maria Stuart er drie eeuwen onder versmacht werd!
Uit die bron hebben alle latere schrijvers, zooals dit maar al te veel gebeurt, zonder verder onderzoek geput. Robertson, Voltaire, Hume, Malcolm-Laing, Mignet en zooveel anderen, namen den laster van Knox en Buchanan onvoorwaardelijk over - deze met een staaltje medelijden meer dan wel gene, maar allen bezield met een vooroordeel jegens die paapsche koningin, ofschoon de moord, op haar gepleegd, meestal gebrandmerkt werd.
‘Marie,’ zegt St. Beuve ‘avait à subir à la fois les haines politiques et les haines religieuses’ - en dit alleen zegt veel, ten nadeele der beschuldigers. Zoo hardnekkig werd de laster tegen de koningin doorgedreven, dat er in 1688, zegt de engelsche schrijver Chalmes, en nadat de Stuarts voor de tweede maal tot den troon geroepen werden, eene maatschappij in den omtrek van Edimburg bestond, openlijk ten doel hebbende den laster van Buchanan ingang te doen vinden
Aan verdedigers heeft het echter ook niet ontbroken; doch de laster vliegt met de snelheid van den stoom, de waarheid kruipt langzaam gelijk eene slek. Die verdediging heeft slechts eene wezenlijke, krachtige uitbreiding bekomen, sedert de russische prins Labanoff, in 1844, de eigenhandige brieven van Maria Stuart in het licht gaf. Die brieven bevatten gansch hare levensgeschiedenis, al haar lijden, al haar geluk - hoewel dit laatste, helaas! na het verlaten van Frankrijk, niet warmer tintelde dan het zonlicht des winters..... Die brieven vormen een langen ketting, van hare jeugd af tot weinige stonden voor dat zij het schavot beklom. De eerste brief is gericht aan hare moeder, de laatste is geschreven eenige uren voor haren dood, en was bestemd voor haar schoonbroeder Hendrik III. De brieven, in de cassette vervat, worden er in gemist, omdat de valschheid derzelve gekend en thans erkend is.
De brieven, door prins Labanoff uitgegeven, doen u tot diep in de ziel van Maria Stuart lezen. Die vrouw leefde en hoopte immer in Christi. Zwakheden en onvoorzichtigheden kan zij begaan hebben - misdaden niet! Doch die brieven zijn zelfs onnoodig om te bewijzen, dat zij niet plichtig is aan wat men haar ten laste legde. En men denke niet, dat wij hier katholieke auteurs volgen: - wij nemen bij voorkeur de protestantsche, vooral John Hosack, een presbyteriaan en Schotlander, die, nog slechts kort geleden, onder den titel van Koningin Maria en hare beschuldigers, de prachtigste eerherstelling van die katholieke vorstin heeft uitgegeven.
Maar het is wel ongehoord, dat die leugens nog worden voortgebracht in de vergadering der immortels, anders gezegd, ‘fransche akademie,’ waar Alex. Dumas fils, dezer dagen die dwaasheden staande hield. - Wij begrijpen echter waarom: M. Dumas maakt komediestukken en eene Marie Stuart courtisane alleen, kan in den smaak vallen van den opleider der Dame aux Camélias.
Bij de liefde van Riccio zullen wij niet stil staan. Reeds van voor lang heeft men die liefde, aan de kluchtspelers op de planken, en aan zekere schilders en romanschrijvers, als een gemakkelijk effect, overgelaten - zooals dat van Galileï, dien men in een donkeren en akeligen kerker opsluit! Om aan die betrekking eenigen schijn van waarheid te geven, stellen sommigen zelfs Riccio voor, als een schoon en verleidelijk jonkman, terwijl hij integendeel een allerleelijkst en misvormd persoon was. Men moet den laster wel ongegrond hebben bevonden, dat men het noodig dacht, den persoon zelven in een Adonis te herscheppen, om hem te doen beantwoorden aan Maria Stuart's fijngeestige hoedanigheden!
Een brief van Randolf, Elisabeth's gezant in Schotland, gericht aan den minister Cecil, den 18 maart 1565 en die nog voorhanden is in de archieven van Engeland, noemt de plegers van den moord op Riccio, en het is bewezen, dat het geld en de kuiperijen van Elisabeth de oorzaak dezer misdaad waren. ‘Elle,’ zegt de anti-katholieke schrijver Philarète Chasles, ‘elle dirigeait de loin un complot, dont le résultat devoit être la déposition de Marie, la chute définitive du catholicisme et le règne de Muray protestant, sous le nom de l'impuissant ‘Darnley.’ En toen de geuzenpredikanten Knox en Craigh over dien moord geraadpleegd werden, antwoordden zij, ‘dat de kerk Gods moest gered worden, ten prijze van het bloed van een afgodendienaar.’
Ziedaar de schelmsche Elisabeth en het afschuwelijke Calvinism geoordeeld!
Over het punt dat zij medeplichtig zou zijn aan den moord van Darnley, toont Mignet, die hier te lande het meeste gekend is, eene groote hardnekkigheid; doch Mignet's Histoire de Marie Stuart wordt scheurpapier na de ontdekte bewijzen. Daarbij Mignet, die erg het protestantism is toegedaan, heeft, om des te nijdiger te kunnen beschuldigen, verminkt en vervalscht.
Zoo beschuldigt Mignet Maria Stuart dat zij betrekkingen had met Darnley voor haar huwelijk, en hij verzwijgt dat zij reeds drie maanden met hem in het geheim gehuwd was. Mignet neemt het eerste gedeelte des briefs van den franschen gezant over en verzwijgt het laatste... Hoe geusachtig! En als Mignet, volgens de eerste getuigenis van Paris voor de rechtbank, zegt: ‘dat de koningin wist dat er een vat poeier onder Darnley's kamer geplaatst was’ - het bewijs dat de koningin medeplichtig was aan zijnen dood - pleegt hij eene andere vervalsching.
Paris verklaarde, dat de koningin eene marterdeken uit de kamer, beneden die des konings, haalde, om deze deken te redden.
Had die deken dan zoo groote waarde? Was de koningin dan zoo schraapzuchtig, dat zij zich voor zoodanig voorwerp in gevaar stelde? De waarde der deken werd in de getuigenis niet aangehaald; maar Malcolm-Laing, die bitsig tegen Maria Stuart was ingenomen, zegt, op eigen houtje, dat het zonder twijfel eene schoone deken, en Mignet zegt bepaald, zonder er iets stelligs van te weten, dat het een prachtige, eene kostbare deken was.
Zoo groeit de laster aan!
Op zoo'n losse schroeven rust de beschuldiging van medeplichtigheid, en men laat ter zij dat men vier handlangers van Bothwel ophing, om de wezenlijke moordenaars niet te zien verraden! Op het schavot beschuldigden zij de vrienden van Muray, dat zij gekend en erkend het verbond geteekend hadden om Darnley te vermoorden; maar geen hunner had een woord van beschuldiging voor Maria Stuart in den mond.
In de archieven van Simancas heeft men nog niet lang geleden een document ontdekt, een brief door den afgezant van Spanje, Guzman da Silva, aan koning Philips II geschreven, onder dagteekening van 2 juli 1567: ‘lk heb aan de koningin (Elisabeth) gezegd,’ zoo schrijft de gezant, ‘te weten dat de lords zekere brieven in de hand hadden, waaruit bleek dat de koningin met den dood van haren man beukend was. Zij heeft mij geantwoord, dat dit niet waar was. Meer dan dit, dat Lethington, in dit geval, onbehendig was te werk gegaan, en dat als zij hem zien zou, zij hem dingen zeggen zou, die hem geen groot pleizier zouden doen.’
Welnu, zegt Jules Gauthier, Lethington was een der grootste vijanden van Maria Stuart en reeds ten tijde van Camden, werd hij beschuldigd dat hij het was, die de brieven der cassette vervalscht had. John Hosack, die niet alleen schotsch, maar engelsch en fransch kent, zegt luidop, dat de origineele brieven in het schotsch waren, terwijl de moordenaars van Darnley, die ze te York en Westminster voor de rechters aanboden, volhielden dat die brieven oorspronkelijk in het fransch waren geschreven. Die laatsten waren echter slechts vertalingen, en welke vertalingen, natuurlijk, dan nog! De schotsche tekst, de origineele, zegt Goodall, bevat geen onzin, terwijl de latijnsche en fransche teksten blijkbaar vervalscht zijn, omdat zij wiemelen van onzin en tegenstrijdigheden.
Het was Buchanan zelf, die deze fransche brieven voor de engelsche commissarissen in het engelsch uitlegde en ze voor de origineele deed doorgaan. Die leugen was noodig, om het zich voorgestelde doel te bereiken: immers, hadde men bekend dat de tekst schotsch was, zouden de rechters zelf hebben kunnen oordeelen, en men kon het publiek niet bedriegen.
Die brieven ondergingen overigens wonderlijke varianten. De schurkachtige regent Muray zegde, tijdens de koningin te Lochleven gevangen zat, dat er een brief van vier bladzijden, geschreven en geteekend