te hebben, geraakte men tot aan het dak. Omtrent de helft der 13e eeuw plaatste men het eerste orgel in de kerk, welk speeltuig echter in 1298 door het vuur vernield werd. In 1276 ving men met het bouwen der torens aan. De architect van dit meesterstuk was Erwijn von Steinbach. Elk der twee portalen moest, volgens de plannen, door eenen toren bekroond worden en elk dezer zou 594 voet hoog zijn. Alleen de toren aan de noordzij werd voltooid.
De bisschop Koenraad von Lichtenberg deed veel tot voltooiing van het reuzenwerk, en zoo groot was de godsvrucht in die dagen, dat men tot uit vreemde landen toesnelde, om aan het huis Gods te arbeiden en den tempel des Heeren te voltooien.
Onder de leiding van Erwijn's zoon werd in 1439 de toren, dat meesterstuk van lichtheid en stoutheid, voltooid. Het was en is nog een der schoonste wonderen van den menschelijken geest. De toren bevat drie verdiepingen. De spits is achthoekig, en aan het hoogste gedeelte klimt men langs buiten opwaarts. Weinige personen durven echter die opklimming wagen, doch zij, die zich op die hoogte bevonden hebben, roemen het onbeschrijflijk schoon gezicht, dat men alsdan geniet op de pleinen van den Elzas en het groothertogdom Baden, op de schilderachtige bergen der Vogezen en het Schwartzwald.
‘De toren,’ zegt een schrijver, ‘is een meesterstuk van schoonheid en luchtigheid. Men vreest voor dat steenen kantwerk bij den minsten rukwind of donderslag, en toch, dank zij de ijverige zorg met welke de stad den toren onderhoudt en gedurig herstelt, daagt hij de eeuwen uit, en schiet immer met hetzelfde geloof, met hetzelfde vertrouwen, de diepte des hemels in, en voert met zich onze reinste, onze puurste, onze verhevenste gedachten.’
Wie heeft niet over den Straatsburgertoren-legende, van den Grüselhorn en het Judenbloss, hooren gewagen? Toen in 1349 de pest in Straatsburg heerschte, werd hiervan de schuld den ongelukkigen Joden toegeweten; men beweerde, noodlottig genoeg voor hen! dat zij de putten en fonteinen vergiftigden, en de overheid veroordeelde hen tot uitbanning, en twintig jaar nadien teruggekeerd, betichtte men hen andermaal de stad aan de naburige heerschappen, die haar wilden berennen, te willen overleveren. Het signaal van het verraad zou een horengeschal zijn geweest, en om hen dit immer in het geheugen te doen honden, werd ten 8 ure 's avonds en te middernacht, zelfs nog op het einde van de verleden eeuw, de Judenbloss op den toren geblazen.
Tot in 1524 bestond er te Straatsburg eene processie tegen de aardbevingen, in welke, op St. Lucasdag, de senatoren der stad, blootvoets, in 't aschgrauw gekleed en met eene waskaars in de hand, verschenen. Die kaarsen werden, na de processie, voor het Mariabeeld geplaatst en de kleêren den arme gegeven. Terzelfder tijd deelde men dertig zakken graan op het Luxhof uit.
De dagen der hervorming waren voor de stad en het prachtig gedenkteeken, door het Katholicism opgericht, noodlottig. Immers, de reformatie woedde op de hevigste wijze in gemelde stad en werd er door de overheidspersonen ondersteund. Het protestantism, niet tevreden met het afstaan der Dominikanerkerk, die sedert dien Temple-Neuf heet, belaagde den Katholiek tot binnen de gewijde muren zijner hoofdkerk.
De vrede van Augsburg had de katholieken in het bezit van dit prachtig gedenkteeken bevestigd; doch in 1561 overrompelde het geuzendom de kerk en nam er bezit van. In 1681, als wanneer Straatsburg bij Frankrijk werd ingelijfd, keerde deze tempel aan de katholieke godsdienst terug, en van dat oogenblik erlangde deze laatste ook weêr eene immer aangroeiende uitbreiding binnen Straatsburg's muren.
Tijdens de groote fransche omwenteling onderging de kathedraal van Straatsburg het lot van alle kerken. De Sansculotten vernielden, plunderden en stolen hare rijkdommen en kunstschatten, sloegen de beelden en geschilderde glasramen stuk en, evenals te Antwerpen een dolzinnige Sansculoltist voorstelde de O.L.V. kerk af te breken, werd er te Straatsburg een gevonden, die het spits van den toren wilde neerhalen, en toen die moedwil niet werd aangenomen, plaatste men ten minste op den top, eene overgroote roode muts uit blek vervaardigd - voortreffelijk zinnebeeld der onduurzame en dwaze republiek.
Wij laten de beschrijving van het uurwerk, dat wereldberoemd is, ter zijde; wij eindigen dit artikel met op te merken, dat in de laatste belegering de pruisische kogels het prachtige gedenkteeken niet hebben gespaard, en dat het nu nog niet gansch van die wonden des oorlogs genezen is. In het Gedenkboek van den Oorlog, door August Snieders, vinden wij den nacht van den 25 op 26 augustus, onder ander, als volgt beschreven:
‘Rechts en links werden de huizen door de houwitsers geteisterd. Gansche straten stonden in lichtlaaie vlam; doch te middernacht werd de trotsche toren der kathedraal, welke als een baak des vredes gedurig ten hemel wees, door de duitsche kogels getroffen. Dat wonderwerk, hetwelk acht eeuwen getrotseerd had, moest dan ook door de domme kogels verwoest worden!
‘De belegeraars hadden bemerkt, dat men op die hoogte een observatie post had geplaatst, en van dat oogenblik was de vijand zonder genade. Het was een ijselijk en helsch vuurwerk. Men zag nu het onovertrefbaar kunstwerk, tot boven aan de spits, in een helderen gloed. Elk deel, elk loofwerk, elke boog teekende zich duidelijk af, en beneden schitterden de glasramen en weêrkaatsten honderdvoudig het tintelende vuur. Gansch die onmetelijke kathedraal scheen een enkele vuurklomp te wezen.
‘Op twintig mijlen in den omtrek moet men, dien nacht, de brandende kathedraal van Straatsburg hebben kunnen zien, als een vurige baak aan de boorden van den Rijn. Niemand stond echter stil om dit grootsche en phantastische vuurwerk, dat de grillige scheppingen van een Dante moest doen verbleeken, aan te staren. Men zag met een snellen oogopslag dat het huis Gods brandde; er ontsprong wel een kreet van afgrijzen aan aller borst, doch men had geen tijd om zich met die brandende rijkdommen bezig te houden.....
De kathedraal was zwaar geteisterd; het dak des middenbeuks verbrand. Prachtige, geschilderde glasramen waren verbrijzeld, beelden gebroken, ornementen, colonetten, beeldhouwerk van allen aard geschonden. Een houwitser was door het orgel gevlogen, doch het be roemde astronomisch uurwerk was niet beschadigd.’
En voor die beschadiging klopte een duitsch schrijver, Julius von Wickede, min of meer op de borst, toen hij in zijne Tooneelen uit den Oorlog schreef:
‘.....Maar niet alle duitsche Straatsburgers ontvangen ons onverschillig. Een hunner begroet ons als geliefde landslieden; hij straalt ons vroolijk te gemoet. Wees gegroet, eerwaardige oude dom, gij prachtige grijsaard, en vergeef ons als wij hier en daar een uwer grijze haren gekrenkt of zelfs uitgerukt hebben. Gij zijt immers duitsch en wij, Duitschers, zullen u de kleine onrechtvaardigheid, die u van buiten aangedaan is, omdat wij den vijand van uwe tinnen verjoegen, wel weêr goed maken’
Of de oude dom juist blijde was, onder Von Bismarcks beheer terug te keeren, staat erg te betwijfelen.