Harlingen aan de Zuiderzee.
De Zuiderzee is die groote inham, welke eeuwen geleden, door de gedurige werking des waters, door de machtige overstroomingen, welke er plaats hadden, ontstond. Het was vooral in de 12e en 13e eeuw, dat de Nederlanden door deze laatstgenoemde rampen getroffen werden. In 1219, op St. Marcelsdag, den 4 September, had er, onder ander, eene overstrooming plaats, welke zelfs die van vroeger in uitgestrektheid te boven ging.
Immers, men telde op eerstgemelden dag honderd duizend menschelijke offers en wat er aan huizen, kerken en gestichten verloren ging, was oneindig. Volgens eene volksoverlevering was die inbraak der zee eene straffe Gods, dewijl een friesch ridder eenen priester, die het Allerheiligste naar eene arme zieke vrouw droeg, aangerand en de HH. Hostiën over den grond gesmeten had. Naam, plaats en datum ontbreken echter aan die legende en zij heeft dan ook geen vasten grondslag.
Het water keerde in zijn wijden schoot terug; doch men verwaarloosde de dijken te herstellen, of beter gezegd, de middelen ontbraken daartoe. Ook toen in 1220, op Driekoningendag, de zee andermaal hare wateren onstuimig op wierp, stroomden deze opnieuw het land binnen. Ditmaal echter was het getal der verongelukten gering; de bewoners hadden den tijd gehad, om de vlakten te verlaten en naar de hoogten te vluchten.
De jaren 1221, 1222 en 1223 hadden elk hunne rampvolle overstroomingen; de hevigste dezer was in 1222; zij verwoestte de oude Eson-stad en een deel eener andere stad, Wartna geheeten. Omtrent het tijdstip der verwoesting van deze twee steden, is men het echter niet eens. Ubbo Emmius geeft 1219, Okko Scharlensis (volgens Torfs) geeft 1222 op.
De overstrooming van 1225 was nog de ergste van allen. Het meer Flevo werd door deze zoodanig uitgebreid, dat het de Zuiderzee werd. ‘Om zich een denkbeeld te maken,’ zegt gemeld schrijver, ‘wat al vlekken en dorpen, met menschen en vee verzwolgen werden, toen zich deze golf der Noordzee vormde, zal het voldoende zijn te zeggen dat zij eene vlakte beslaat van 260 vierkante mijlen en de kusten van vijf provinciën bespoelt.’
De vorming van het befaamde Haarlemmermeer, dat nu leeg gemalen is, dagteekent van 1232, en dewijl die opdroging met den besten uitslag bekroond werd, droomt men nu ook de droogmaking van de Zuiderzee. Wij-zeggen ‘droomt men’; wij hebben ongelijk; de menschelijke geest wordt zoo stout, jaagt zoo onvermoeid achter uitvindingen, dat wij het woord ‘onmogelijk,’ het liefst uit ons woordenboek schrabben, om later niet beschaamd le staan.
In de verschrikkelijke overstrooming van 9 october 1372, gekend onder den naam van St. Denys-overstrooming, werden de kusten van Texel en Vlieland zoodanig weggeslagen, dat weldra de doorgangen, tusschen de Noordzee en de Zuiderzee, voor de grootste schepen toegankelijk werden. Het prachtige dorp Westdeel, om zijne rijkdommen en losbandige zeden berucht, zoo zegt men, werd in den stroom meêgesleept en men zag zelfs geen spoor meer van de plaats waar het eens gestaan had.
Aan den boord der Zuiderzee ligt Harlingen, eene oude stad, die wel is waar veel van al die overstroomingen te lijden had, doch nu ook door deze aan een prachtig, diep vaarwater gelegen is. Zij is, na Leeuwarden, de grootste en rijkste stad van het rijke Friesland, heeft eene voortreffelijke haven en is bij voorkeur de plaats, waar de boter van Friesland voor Engeland wordt ingescheept.
Harlingen bevat een aantal merkwaardige gebouwen, heeft schoone, rechte straten en bovenal roemt men den zeedijk, wiens weergâ nergens te vinden is Deze borstwering tegen de zee is vijftig voet hoog en aan den voet door drie rijen, in den grond geheide, palen versterkt. Het is een werk van groot vernuft, een krachtig ‘tot hiertoe en niet verder,’ der zee toegesproken.