De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijMaria Stuart en ElisabethGa naar voetnoot(1).Laat mij vooreerst u bedanken, omdat gij zoo talrijk tot deze vergadering zijt opgekomen. Het was gewis niet voor den spreker, die, geloof het mij, verre beneden zijn onderwerp blijven zal. Het was, ik vlei mij daarmeê, en laat mij toe die kleine begoocheling te behouden, omdat ook deze voordracht in onze volkstaal gegeven wordt, maar vooral omdat gij werd uitgelokt door den titel der voordracht - door den naam van eene door rampen en lijden zoo beroemd geworden vrouw en koningin, Maria Stuart. De levensrampen der vrouw wekken, in welken stand ook, ons gevoel op, en zelfs de met schuld beladene vrouw, erlangt bij ons zoo niet genade, dan toch mededoogen; maar eindeloos groot wordt dit laatste wanneer het eene vrouw geldt, die eens op het toppunt van roem en eer stond, en met eene driedubbele kroon versierd werd, met die van koningschap, talent en lichamelijke schoonheid. Zoo zijn de vorstinnen van Engeland, welke onder de bijl van den beul het hoofd bukten; zoo is de koningin van Frankrijk, Marie-Antoinette; zoo is de koningin van Schotland, welke na eene lange martelie eindelijk op het schavot stierf, en wist - en dit was gewis eene groote foltering - dat haar naam als die van eene verlorene vrouw zou geschandvlekt worden. De koningin van Schotland, Maria Stuart, is voorzeker eene der aantrekkelijkste figuren, en zooveel aanhalingskracht bezit zij, dat wij met Walter Scott uitroepen: ‘Men kan al zeggen wat men wil; maar menig edel hart zal partij trekken voor Maria Stuart, zelfs indien alles waar is, hetgeen men van haar zegt.’ Van waar die onweerstaanbare aantrekkingskracht? Zij komt hieruit voort dat die vrouw, hoe zwart men haar ook gemaakt hebbe, toch altijd eene macht van schitterende hoedanigheden deed blijken; omdat, was zij plichtig aan hetgeen haar ten laste gelegd werd, veel van die schuld, met volle reden, aan hare omgeving moest geweten worden; omdat, heeft zij misdreven, eene lange gevangenis en eindelijk de dood op het schavot, die fouten moeten hebben uitgewischt. Die denkbeelden bezielden mij jaren lang opzichtens Maria Stuart. Gevoed door de werken van schrijvers, als die van Hume, Robertson, Mignet en andere, hield ik de koningin van Schotland wel eenigszins voor eene dier vrouwen, die, beroofd van de eigenlijke majesteit, ten slotte op den openbaren weg neêrzakken en die men, ofschoon be- | |
[pagina 251]
| |
wust dat de sneeuw der ziel door slijkspatten besmeurd is, meedoogend de hand toereikt, ondersteunt, een der huizen van boete doet binnen treden, en voor welke men nog een ‘vader-ons’ bidt, als de deur is toegevallen...... Geruimen tijd geleden las ik over die koningin een fransch schrijver, namelijk St. Beuve, en hij stelde mij haar voor als eene gevangene martelares, ofschoon niet onschuldig, die, door de tralies harer gevangenis heen, teeken doet en hare banier zwaait, om diegenen, welke pen en woord voeren, tot verdediging harer eer op te roepen. Ik las onder ander deze treffende woorden: ‘Du moment d'ailleurs que Marie Stuart est prisonnière, qu'on la voit accablée, privée de tout ce qui console, infirme, hélas! et déjà blanchie avant l'âge.... quand on a entendu ce mélange de fierlé et de plainte, la pitié pour elle l'emporte, le coeur a parlé. ‘Ce n'est ni le texte d'un greffier, ni même la raison d'un homme d'état qui la juge; c'est avec le coeur d'un chevalier, ou pour mieux dire d'un homme. L'humanité, la pitié, la religion, la grâce poétique suprême, toutes ees puissances, invincibles et immortelles, se sentent intressés dans sa personne et crient pour elle à travers les ages; porte ces nouvelles (disait-elle au vieux Melvil au moment de mourir) porte ces nounvelles, que je meurs ferme en ma religion, vraie catholique.... Toutes les croyances, tous les patriotismes et les nationalités, invoqués ici par Marie Stuart lui ont fait un long écho, et lui ont répondu avee pleurs et amours......’ ‘Dat ik sterf standvastig in mijn geloof, zuiver, waar katholiek!...’ zoo zegde zij, en dit had plaats in het aanschijn van den dood, op het oogenblik dat zij voor den grooten Rechter verschijnen zou! Die woorden troffen mij en ik heb mij zelven afgevraagd, of die vrouw wellicht weêr niet eene van die was, welke onder den laster verpletterd en aan den blinden en godvergeten haat opgeofferd werden? Of het, bij onderzoek, niet blijken zou, dat zij geene dier vrouwen was, voor welke men een ‘vader-ons’ bidt, na haar eene behulpzame hand te hebben toegereikt, maar voor welke men eindelijk zelf de knieën buigt, den zoom des kleeds kust en haar schier aanbidt - als zijnde een dier wezens, welke hier ook hun bebloed kruis droegen en den weg van Golgotha volgden! Wat heeft de laster, een wapen, waarvan de hervorming der 16e eeuw een zoo ruim gebruik maakte; waarvan het hedendaagsch liberalism zich nog zoo voortdurend en met zooveel hardnekkigheid bedient - wat heeft de laster al bezwadderd! Hoeveel historische figuren rijzen voor ons oog op, geschandvlekt en werden dit enkel omdat zij door de tegenpartij alzoo het gemakkelijkst onschadelijk konden worden gemaakt! Bij gebreke der macht gebruikt men laster. Met den levensloop van Maria Stuart zooveel mogelijk na te gaan, ben ik tot de heilige en onwrikbare overtuiging gekomen, dat zij, de vrouw, de edele vorstin, geen wezen is dat enkel mededoogen verdient, als eene mengeling van sterke en zwakke, van schitterende en slechte hoedanigheden; - als een schepsel, dat ons enkel treft en roert om zijne hemelsche schoonheid, zijne miskenningen, zijne teleurstellingen, zijn lijden, bloedig einde en gevallen grootheid - neen! Maria Stuart verdient onze liefde, onzen eerbied, onze vereering, ik zou zeggen, indien het mij toegelaten was, de ‘heiliging,’ omdat zij wezenlijk een ‘slachtoffer’ is geweest. Het slachtoffer van eene monsterachtige vrouw, die haar haatte omdat zij schoon, edel, verheven en door allen, die het hart op de rechte plaats voelden kloppen, vereerd was. Het slachtoffer van eene, met helsche list, aaneen gesponnen politieke samenzwering, welke niets anders beoogde dan de schotsche perel, het land zelve, te rooven en die aan de kroon der Tudors te hechten. Het slachtoffer, kortom, van de werking dier gekroonde harpij, welke zich Elisabeth noemde, en welke inderdaad door de geopende deur der hel op de aarde geworpen werd en zich poogde te wreken op de Kerk van Rome, die haar bastaard en overweldigster noemde, door het stichten van een protestantsch Rome, tegenover het Rome van Christus. Ja, wij mogen op dit oogenblik, na drie eeuwen van leugen en laster, Maria Stuart, als onschuldig vereeren, en terwijl Elisabeth meer en meer, onder den spot en de verachting van het tegenwoordige geslacht, wegzinkt, rijst zij, de verguisde, de beleedigde, de mishandelde tot zelfs in hare eer, andermaal voor ons oog op, en werpt meer en meer den stralenglans af, die alleen aan hooger leven ontleend wordt. De geschiedenisonderzoeker heeft eindelijk al de draden van dat komplot, door den eerlijken protestant Camden in 1625 reeds aangewezen, in handen gekregen - dat komplot, zegt Chantelauze, ‘aussi savante que criminelle.’ Wij weten thans, met de bewijsstukken in de hand, dat alles wat er gebeurde, door het engelsche hof, in vereeniging met de oproerige, geusgezinde edelen van Schotland, beraamd werd, en dat de vijanden van Maria Stuart, uit hun eigen werk, nieuwe beschuldigingen tegen die koningin deden voortvloeien. Wij weten nu dat de val van de koningin van Schotland niet moet toegeschreven worden aan hare misdaden en gruwelen - neen, die bestaan niet; zoo min hare beweerde misdadige liefde voor Riccio, als de moord op Darnley en hare rampvolle betrekkingen met Bothwel; - ‘ce qui est devenu manifeste,’ zegt meergemelde schrijver, ‘c'est que cette conspiration, pour détrôner Marie Stuart, fut permanente, depuis son berceau jusqu'au champ de bataille de Langside.’ Hij bedriegt zich: die samenzwering duurde voort tot op het schavot, neen, tot lang na haren dood..... En het zijn geene katholieke schrijvers, die wij in dit geval raadplegen - wij gronden ons hoofdzakelijk op protestantsche auteurs, zoodat de bewijzen des te meer kracht hebben. Immers, de getuigenis van een vijand erlangt, in zekere omstandigheden, het karakter van onfeilbaarheid. | |
II.Niet alleen onder katholiek opzicht is ons de eerherstelling van Maria Stuart dierbaar, maar ook nog eenigzins onder een antwerpsch opzicht, bestaat er eene zekere verwantschap tusschen de koningin van Schotland en u allen. Immers, zoo lang de vervolging van het katholicism, door die ‘bloedige Beth’ - want deze naam verdient zij in den vollen zin des woords - geduurd heeft, zochten honderden gevluchte engelsche katholieken hier, in de spaansche Nederlanden, eene schuilplaats tegen ‘dat geblankette kwaad,’ zooals ik Elisabeth noem. Vele lidmaten van de grootste adellijke, engelsche familiën dwaalden niet zelden, doodarm en uitgeplunderd, door onze vlaamsche dorpen en dikwijls waren er onder hen, die eene ridderlijke poging gewaagd hadden, om de edele gevangene van Fothingeray in vrijheid te stellen. Reeds in haar leven was alzoo deze grond de plek, waar de beleedigde eer van Maria Stuart edelmoedige voorstanders vond, en vanwaar zonder twijfel menig heimelijk gesmeedde poging uitging - niettegenstaande deze gewesten met engelsche spionnen doorzaaid waren - om haar de vrijheid terug te geven. En toen eens het edele hoofd van Maria Stuart onder de moordbijl van Elisabeth gevallen was, werd hier, in deze stad zelve en in de St. Andries-parochie, hare nagedachtenis op eene recht innige wijze vereerd en beweend. Terwijl het grootste deel van Europa de gekroonde martelares veroordeelde, landden hier in onze stad twee vrouwen aan, die de vereering voor hare meesteres en koningin, als een heiligdom in haar hart bewaarden, en hier, nederig en vergeten in de schaduw onzer St. Andrieskerk, voor het dwalende Engeland kwamen bidden: - wij willen spreken van twee eeredames der ongelukkige vorstin, welke zich hier met ter woon vestigden, hier gestorven en begraven zijn. Te dien tijde moet ieder Antwerpenaar den verjaardag der dood van Maria Stuart gedachtig zijn geweest. De twee vrouwen waren als twee apostelen van liefde en vertering in het midden eener bevolking gekomen, die gekend is voor hare menschenliefde en godsvrucht. De tijd heeft die vereering doen vergeten: duld echter dat ik ze u te binnen breng, en dat ik u zeg: het is heden de 6 februari; het is heden, uur op uur misschien, de verjaardag van het oogenblik, dat de grafelijke beulen Maria Stuart kwamen aanzeggen, dat zij den volgenden dag, ten 8 ure 's morgens, sterven moest..... | |
[pagina 252]
| |
Wanneer dus morgen, ten 8 ure, de vriendschappelijke klokken onzer kerken u ter vroegmis oproepen, gedenkt dan, op dat uur harer dood, die onnoozel gehalsrechtte vrouw; gedenkt het slachtoffer van den laster; gedenkt de martelares van het Katholiek geloof! NIEUWS VAN HET OUD REGEMENT.
| |
III.Alverens in nadere inlichtingen over de aanklacht en de verdediging van Maria Stuart te treden, denken wij wel te doen, door eenige woorden, u de memorie, opzichtens hare geschiedenis, te ververschen. Zoo als u bekend is, was Maria Stuart de dochter van den Schot- | |
[pagina 253]
| |
landschen koning Jacobus V en Maria van Lotharingen, uit den stam der Guisen. Zij werd den 14 december 1542, in het kasteel van Lintlithgow geboren. De vader stierf acht dagen na hare geboorte, en bij dien dood werd aan het engelsche hof de zucht, om Schotland in te palmen, meer wakker dan ooit. IN DE WEIDE.
Hendrik VIII vroeg het koningskind, pas zes maanden oud zijnde, ten huwelijk voor zijn zoon Eduard, prins van Wallis. Door dat huwelijk werd de vereeniging van Schotland met Engeland als uit de omstandigheden zelven geboren. De raad van Schotland stemde in die huwelijksbelofte toe, en nadat Engeland zijne poging had zien mislukken | |
[pagina 254]
| |
om het kind naar dat land over te brengen, werd er beslist dat het tot zijn tiende jaar, onder toezicht van een engelschen gouverneur, zou worden opgevoed. Die toestand deed echter de intrigues van Engeland, dat altijd vreesde zijne prooi te zien ontsnappen, niet ophouden. Als het kind negen jaar oud was, werd het door kardinaal Beaton, tot koningin van Schotland gezalfd; doch toen de moeder de gedurige slinksche werking van Engeland ontwaarde, die te recht hare verontwaardiging opwekte; toen zij bespeurde dat Hendrik VIII nog altijd het kind wilde doen oplichten, terwijl aan de andere zijde een voortdurend gevaar voor de kleine koningin, uit de woelige reformatie en de heb- en eerzucht der schotsche edelen, opsteeg, vooral van de zijde van graaf van Arran - die openlijk zegde, dat zijn zoon de koningin trouwen zou - toen wendde de koningin-moeder de oogen naar haar bemind Frankrijk, en zocht daar bescherming. Na met Frankrijk onderhandeld te hebben, en welke onderhandeling andermaal door den raad van Schotland werd goedgekeurd, verklaarde de koningin-moeder dat hare dochter den dauphin van Frankrijk tot echtgenoot hebben zou, en niettegenstaande de woede van Engeland, vertrok Maria, onder ander vergezeld van vier meisjes uit den hoogen adel, welke met haar waren opgevoed en even als zij den zoeten naam van ‘Maria’ droegen, naar het fransche hof. Zij trouwde den 24 april 1558, dus op haar 16e jaar, den dauphin François en droeg nu, daargelaten hare rechten op de kroon van Engeland, de kroon van Schotland en Frankrijk. Maria Stuart was schoon; zij was, zeggen hare tijdgenoten, de lieftalligste vrouw van haren tijd. ‘Elle eut été reine sans sa couronne,’ zegt Genevay, en Katharina de Medicis zegde bitsig: ‘notre jeune reinette d'Ecosse, n'a qu'à se montrer pour tourner toutes les têtes.’ En dat was eene waarheid; doch juist die schoonheid was der koningin dikwijls noodlottig! Haar gelaat was met eene keurige regelmatigheid gevormd; het blanke voorhoofd, door blondgeel en uit zijnen natuur gestruiveld haar bekroond. Onder den sierlijk geteekenden fijnen wenkbrauwboog, flikkerden groote, bruine oogen, die krachtvol en tevens zoet waren, die, kortom, eene onbeschrijflijke, betooverende uitdrukking verspreidden. Hare gelaatskleur was uitnemend blank, doch licht door den levensgloed gepurperd; hare hand even sierlijk, even eêl gevormd als het overige haars lichaams; hare gestalte was rank, bevallig, vol waardigheid; hare stem zoet en welluidend. Ja, dat was een hoofd om eene kroon te dragen, eene hand om een scepter te omvatten, eene gestalte om door het hermelijn omhangen te worden, eene stem om liefde en genade te geven..... Ik zou schier zeggen, ze was te schoon voor eene aardsche koningin; er straalde iets hemelsch uit geheel dat wezen. Hare verstandsontwikkeling was even schitterend en voor die dagen buitengewoon. Zij was zeer ervaren in aardrijkskunde en geschiedenis, sprak, daargelaten het schotsch en het aanverwante engelsch, het latijn, het grieksch, het italiaansch en het fransch. Van Ronsard leerde zij de regels der versifikatie, en schreef allerliefste fransche verzen - een bewijs, dat in dat schoone lichaam, ook een schoone en teêre ziel leefde. Die vrouw had inderdaad een gevoelig hart, dankbaar voor allen, die haar eenige dienst bewezen, gansch opoffering voor hare vrienden, vol liefde voor hare minderen, vergevingsgezind voor hen die haar misdeden, indien zij zich op hare genade beriepen; doch ook wettelijk streng, als zij in hunne booze handelingen voortgingen. Had zij gebreken? Zij was mensch en op deze aarde wonen geene engelen; doch die vlekken in haar karakter, waren eer zwakheden dan wel fouten. Wat was anders die buitengewone lichtgeloovigheid, welke men haar toeschrijft, dan een uitvloeisel van hare goedheid en goede trouw? In de omgeving, waarin zij in Schotland leefde, en in deze meer dan in eene andere, moest men dupe ou fripon zijn; zij was de bedrogene, en welk dan ook het einde geweest zij, 't is beter de bedrogene dan wel de schurk te zijn. Was zij bovenmatig eerzuchtig, zoo als men beweert? Opgevoed in het gevoel van koninklijke waardigheid, handhaafde zij deze tegenover de intrigues van Elisabeth, en kwam zij daaraan ooit te kort, dan moet men het toeschrijven aan verschillende omstandigheden, dikwijls uit de kuiperijen harer vijanden ontstaan; doch zeker is het, dat die haar toegeschreven eerzucht, nooit zoo bovenmatig was dat zij daaraan het minste deeltje van hare godsdienst ten offer bracht. Ja, zij hield aan hare koninklijke rechten, aan hare kroon; maar dit was als het ware een ingeschapen gevoel, eene heilige overtuiging uit hare opvoeding meêgedragen. Daarbij Elisabeth, die haar steeds hare eerzucht verweet, ging zelf, en meer dan zij, daaraan mank. Toen Maria Stuart in 1561 weduwe geworden en hare moeder overleden was, en zij door de staten van Schotland aangezocht werd naar dit rijk terug te keeren, sommeerde haar Elisabeth niet langer den titel van ‘koningin van Engeland’ te dragen. Het antwoord luidde, dat zij, Maria Stuart, van dien titel had afgezien sedert den dood van haar echtgenoot; maar dat zij het tamelijk wonder vond, dat Elisabeth dien van ‘koningin van Frankrijk’ dragen durfde.
(Wordt vervolgd.) |