Het kasteel van Fagnoles.
Indien wij puinen, rotsen, bergen en recht schilderachtige gezichten willen vinden, moeten wij inderdaad de provinciën Namen en Henegouwen bezoeken. Vooral het zuidwestelijk deel van Namen, tusschen Henegouwen en de Maas besloten, mag als recht schilderachtig geroemd worden.
Niet verre van de gemeente Fagnoles, op weinig afstand van den spoorweg van Hastière op Chimay (station Matagne-la-Grande), liggen de nog kolossale puinen van het oud kasteel van Fagnoles of Faigneuille. De burcht heeft dit bijzonders in zich, dat hij het middenpunt was van een kleinen souvereinen staat, die zijne onafhankelijkheid tot aan den franschen inval behield.
Fagnoles behoorde beurtelings aan verschillende vorstelijke familiën en eindelijk in de 16e eeuw aan die der Ligne. De prinsen de Ligne hielden blijkbaar veel aan den titel en deden hem immer tusschen de lange reeks onderscheidingen pronken. Hoe kabouterachtig die staat ook zijn moge, zij waren door hem toch souvereinen.
In 1660 vroeg Claude Lamoraal aan keizer Leopold I, dat Fagnoles tot graafschap van het H. Rijk zou verheven en bij den westfaalschen kring ingelijfd worden. De keizer scheen er moeielijkheden in te vinden; de gunst werd dan ook eerst door Joseph II, in 1770, aan Karel-Joseph toegestaan, zoodat deze prins-letterkundige in 1778 plaats nam en stem had in het Collegie der graven van het duitsche Rijk.
Hoe dat lilleputters-rijk bestierd werd, weten wij niet juist; bestond het nog, het zou gewis een paar ridderorden hebben en de souverein zou in dat geval door een aantal pretentieuse nulliteiten hoog vereerd worden - enkel voor de ridderlinten. De souverein had echter het recht geld te doen slaan; doch hij behielp zich met het geld der anderen. Om echter zijn recht te handhaven, sloeg hij een dukaat - of er nu juist maar één geslagen werd, weten wij niet; - aan de eene zij pronkte zijne beeldtenis, omringd door het opschrift: Carolus P.S.I.R. de Linea, C. Fagnolensis. Beneden de beeldtenis stonden de letters L.H.; aan de andere zijde, op een hertogelijken mantel, het wapen van hot geslacht van Ligne, omgeven door de ketting van het Gulden-Vlies-orde, en daaronder C.W.
Die dukaat, indien ze nog bestaat in een onzer muntkabinetten of in de adellijke verzameling van het huis der prinsen de Ligne, bewijst echter niets souvereins meer in het tegenwoordige; doch tijdens de fransche omwenteling, zooals wij zegden, bestond dat souvereine staatje nog. Eenige woorden, welke een zekeren invloed hadden kunnen uitoefenen op den gang der zaken in Frankrijk, werden in 1791, opzichtens Fagnoles, uitgesproken.
In juni van gemeld jaar bevond zich de prins de Ligne, met den graaf de Provence, te Coblentz. Deze laatste was gelukkiger geweest dan de koning, dan Lodewijk XVI: hij toch was ontsnapt en de koning en zijne familie, werden te Varennes aangehouden, naar Parijs terug gebracht en aan die reeks van republikeinsche torturen onderworpen, die met den dood eindigden.
Prins de Ligne deed aan gemelden graaf, broeder van den koning, het voorstel zich naar zijne heerlijkheid van Fagnoles te begeven, en daar een zoo groot getal émigrés als mogelijk was, te verzamelen. Van Fagnoles was men met een sprong in Marienbourg. Immers, die laatste stad ligt slechts op een half uur afstand van Fagnoles. ‘Zoodra,’ zegde prins de Ligne, ‘als men weten zal dat gij eene vesting in bezit hebt, zal de fortuin u gunstig worden en het rijk is aan u.’
Of nu juist die woorden profetisch waren, is moeielijk te beslissen; maar zeker is het, dat die stand van zaken, door prins de Ligne aangewezen, niet zonder invloed kon geweest zijn. Ook de broeder des konings vond het denkbeeld in den aanvang voortreffelijk, deed zich een bevelschrift afleveren, dat men hem te Fagnolles moest ontvangen; doch bracht het voorstel van prins de Ligne nooit in uitvoering.