De clavercingel.
Ridder Leo de Burbure zegt dat dit instrument reeds in den aanvang der 16e eenw bestond. Een huis in de O.L.V. parochie, zegt de geleerde schrijver, droeg in 1532 den naam van de clavizimbele. ‘Dat is, merkt ridder de Burbure aan, het oudste spoor dat ik van dit speeltuig in ons land vind. Voor dien tijd was de clavicorde het meest in zwang zijnde instrument.’
Josse Carest (Karest of Careest), waarschijnlijk oorspronkelijk van Keulen, gelijk de clavicordemaker Pieter Vorenberch, was omtrent 1557 in Antwerpen nog een voornaam clavercingelmaker. Hij stond in dat jaar aan het hoofd van tien andere stielgenoten, die bij de stedelijke overheid verzochten in de St. Lucasgilde te worden aangenomen.
't Was niet alleen het voorrecht van vrijdom der burgerwacht, dat aan het lidmaatschap verbonden was, maar, zegt meergemelde auteur, ‘wat vooral de makers van clavercingels aanzette die vraag te doen, was dat verscheiden, wilden zij hunne speeltuigen met schilderingen en beeldhoûwerken versieren, zich verplicht hadden gezien zich bij de gilde te doen inschrijven, deze als schilder, gene als beeldhouwer, een derde als de twee vakken gelijktijdig uitoefenende.’
Hans Buckers was, op het laatst der 16e en in het begin der 17e eeuw, te Antwerpen een befaamd clavercingelmaker. Die speeltuigen, zegt Fetis, waren opmerkenswaardig door de hoedanigheid van den toon, en de volmaaktheid van het mecanism.’ Emile Pfeiffer, die in 1858, een der producten van Ruckers in de parijzer Illustration besprak, noemt dit speeltuig een ‘meesterstuk.’ Het instrument dagteekende van 1630, en was in hoogergemeld jaar de eigendom van den heer F. Pigeory te Parijs.