Van honger gestorven.
(Reisherinnering.)
(Vervolg en slot.)
‘En echter is het doel hunner reis bereikt; maar het spook des hongers staat in al zijne verschrikkelijkheid voor hen. Zij hebben voor twaalf weken levensmiddelen bij zich; zij zijn halfweg en hebben ter nauwernood voor vijf weken voedsel. De prangende angst, welke dit gemis hun inboezemt, wordt dagelijks grooter en de versnelde marsch is de reden dat de lastdieren des te eerder van uitputting neervielen en stierven. De stortregen overweldigt zoodanig de dalen, dat zij honderd maal bedreigd worden te verdrinken.
‘Den 6 maart ligt Burke schier op sterven, ten gevolge hij een stuk van eene groote slang, welke gebraden werd, heeft gegeten. Den 20 verminderen zij den last der kameelen, die niet meer voort kunnen; zij werpen ongeveer zestig pond levensmiddelen weg, aan welke zij echter vreezen gebrek te hebben. Zoo werpt men aan boord alles in het water, wat het bedreigde schip bezwaart, welke dan ook de waarde der lading zij!
‘Den 30 dooden zij een hunner kameelen. Den 10 dooden zij Billy, het lievelings-paard van Burke, op hetwelk hij Melbourn verlaten had en tot nu toe het beste aan de vermoeienissen weêrstaan heeft. Den ll moeten zij een kwartier uurs de reis vertragen om Gray in te wachten, die niet meer vooruit kan: de honger maakt die twee mannen echter, zoo edelmoedig van hart, nu zoo boos dat zij hunnen vriend hard vallen... Het is omdat zij Gray betrappen, die, zich achter eenen boom verschuilend, een deel van het laatste meel verslindt. Dat laatste en onbegrepen lijden van den ongelukkigen Gray moet hun voor den geest gekomen zijn, toen zij eenige dagen later zelf door den hongerdood werden aangegrepen!...
‘Den 21 april des avonds komen zij in het oasis aan; zij zijn nog slechts levende geraamten; zij zoeken alom, zij roepen luid de makkers, tot welke zij gezegd hadden: ‘Wacht ons hier.’ Het oasis is verlaten; geene menschelijke stem antwoordt hen!... Wat smartelijke denkbeelden moeten hen op dat plechtige oogenblik het hart doorboord hebben!
‘Radeloos rondzoekende, lezen zij op den boomstam ‘dig,’ het woord straks reeds aangehaald; zij graven en vinden de ijzeren doos met eenige levensmiddelen, door Brahe achtergelaten. Zij vinden ook papieren, waarop de reden van het vertrek geschreven staan. Die papieren zijn gedagteekend..... denzelfden dag, den 21 april des morgens! Alzoo, na een wanhopigen tocht tot aan den Oceaan en na een nog wanhopiger terugkeer; na bijna al hunne kameelen en paarden te hebben opgegeten, slechts twee uitgenomen; na de grootste ontdekking, welke de geschiedenis van Australië op te teekenen heeft, gedaan te hebben, komen zij aan de plek, waar zij het einde hunner tormenten meenen te vinden, en de mannen die hen moesten redden, op welke zij rekenden, zijn sedert zeven uren vertrokken.
‘Wat aanvangen? Zouden zij, uitgeput, zelfs in zoo verre dat zij schier geen stap kunnen doen, zeshonderd mijlen ver de karavane kunnen volgen - eene karavane, die langen tijd uitgerust en goed geequipeerd is, en altijd een paar mijlen op haar voor heeft? Zouden zij wel kans hebben haar in te halen? Dit ware echter het wijste plan geweest; doch zulks is gemakkelijk te zeggen nu men den tegenslag van het plan ziet, hetwelk aangenomen werd na zeven maanden lijden en smarten.
‘Burke herinnerde zich dat er bij den berg ‘Wanhoop,’ op honderdvijftig kilometers van daar, eene schapenstandplaats bestond. Die ten minste zou niet gedurig voor hem uit vluchten, en niettegenstaande alle tegenkanting, wist hij Wills en King over te halen dien weg in te slaan. Hij steekt in de ijzeren doos het dagboek zijne ontdekkingen, in welk schrift hij ook het vertrek van zijn luitenant betreurt en aankondigt, dat hij op weg is naar den berg Wanhoop.’
Zoo als men weet, hadden Brahe en Wright elkander ontmoet en beschaamd over hunne nalatigheid, keerden zij naar Coopers-Creek terug. Middellerwijl dwaalde Burke, afgebeuld, westwaarts rond. Hadden Brahe en Wright nu de ijzeren doos maar opgegraven, zij zouden Burke's papieren gevonden en hem gered hebben. Zij vonden echter, volgens zij dachten, alles in denzelfden toestand en keerden naar het zuidwesten terug. Zonder het te weten, hadden die zwervers, in weinige dagen, op veertien mijlen van elkander rondgedoold!
Burke, Wills en King daalden het Cooperdal af. Zij waren bezitters van de levensmiddelen aan den boomstam opgegraven. Een kameel zonk van vermoeienis ten gronde; men slachtte het dier en droogde zijn