Het najaar.
Het najaar is daar. Bloemen en blaêren, de tooi der natuur, zijn verdwenen. Bosch en vlakte zijn naakt en kaal. De windvlaag slaat de laatste verdorde blaêren van de takken, en jaagt ze verre, verre van de plaats waar zij ontstonden. Gezellig wordt nu het tintelend haardvuur. Wel hem die met Tollens, in dat deel van het jaar, zingen mag:
Laat de stormen buiten zuchten,
En door struik en toppen slaan:
Binnen zijn de najaarsvruchten,
Binnen gloeit de druif ons aan.
Laat het drassig veld verzakken,
En verdrinken dreef en dal:
Binnen zijn de drooge takken,
Waar het vuur van kraken zal.
Laat den dag zijn aanbraak schorten,