de wezenlijke oorzaak zijner ziekte bekend te zijn, want hij wilde alles doen en ook alles laten, zeide hij, om maar spoedig weêr frisch te zijn, en zijn jachtgeweer onder den arm te hebben.
- Wat gij moet doen, antwoordde de dokter, dat is voortaan water, veel water drinken; wat gij moet laten, dat is voor heel uw leven den sterken drank, ja, dien moet gij vaarwel zeggen.....
- Och, ik heb eigenlijk nooit veel gedronken, onderbrak hem de zieke; en vast en stellig zie ik van het gebruik van allen sterken drank af, indien daardoor mijn gezondheid wordt bevorderd..... doch nog eens, dokter, ik ben eigenlijk een zeer matig mensch; ik ken er hier in het dorp, die meer drinken in eene week, dan ik in het tijdverloop van een half jaar..... en die menschen, van wie ik spreek, zijn krakend gezond. Vindt gij echter dat sterke dranken mij schadelijk zijn, ik volg uwe raadgeving, en het blijft eene afgedane zaak; geen jenever, geen brandewijn, geen rhum komt er meer, al ware het slechts een dropje, over mijne lippen. O, denk niet dat ik dol ben op dat vuile goed, ik kan het best laten.
- Ziedaar, dacht de geneesheer bij zich zelven, de belijdenis en het voornemen van alle dronkaards, wanneer hen een of andere ziekte ter neder slaat.
Ik voor mij heb in mijn praktijk die taal honderde malen gehoord, maar ook altijd gezien dat de man, wanneer eenmaal het gevaar voorbij was, wederom langzaam naar de jeneverkroeg terugwaggelde.
- Dokter, gij spraakt mij gisteren van de oorzaak mijner ziekte, zei Panck bij het volgend bezoek; doch hapert er binnen in mijn lichaam niets, wat de genezing volstrekt onmogelijk maakt? Dokter, zeg mij de strenge waarheid.
- Luister, Panck, was het antwoord; het voorname deel, dat bij u lijdt, is het hart, hetwelk door het gebruik van sterke dranken eene bovenmatige dikte verkreeg, en daarenboven eene zekere verharding heeft ondergaan. Indien gij stipt mijn raadgevingen nakomt, krijgt gij binnen eenige weken uwe gezondheid weder, en kunt, in weerwil van het gebrek aan uw hart, nog lange jaren leven; dergelijke hartziekten zijn toch juist voor het oogenblik niet zoo gevaarlijk, doch wee u! zoo gij mijn raadgevingen in den wind slaat.
- Neen, zoolang ik een dokter heb, antwoordde Panck, volg ik nauwkeurig zijn raad, en.....
- En ook later, voegde de geneesheer er bij, wanneer gij zijne bezoeken kunt missen.
Langzamerhand werd de zieke beter, doch hij had volgens de verklaring des geneesheers nog heel den winter noodig, eer hij zoude uitgaan.
Marc Munter, zijn onafscheidbare vriend, was gedurig aan het ziekbed, waakte des nachts bij hem, toen het gevaar het hevigste was, en verzorgde hem zoo broederlijk, dat Panck hem dikwijls vriendschappelijk in de hand neep en met een traan in de oogen herhaalde:
- Marc, wat zijt gij braaf! Flinke boer!
- Zwijg maar; als gij eenmaal klaar zijt, drinken wij te zamen op de Moersteê een lekker glaasje rhum, lachte Marc.
- In mijn leven drink ik geen sterken drank meer.
Marc liet een zacht gefluit hooren, en zeide dat hij met zulke voornemens hartelijk moest lachen.
- De dokter heeft mij gedreigd met dood, oordeel en hel, indien ik nog ooit een dropje van dat vuur in mijn lijf giet.
- De dokters moeten zoo spreken; het is een oud liedje, dat zij allen afzingen.
- Toch geloof ik dat hij gelijk heeft; indien ik u konde herhalen, hoe treffend hij mij alles uitlegde van mijn hart.
- Heeft hij dat hart ooit gezien?
- Neen, maar hij legde zijn oor op mijne borst en beweerde daarna zoo goed te weten, wat daarbinnen omging, alsof hij het hart zelf met zijn oogen gezien, met zijne hand gevoeld had.
- Dat kan hij de kat wijsmaken, maar mij niet.
- Wat denkt gij dan van mijn toestand, Marc?
- Wat ik denk? lk ben geen dokter, neen, ik ben maar een domme boer, maar toch ben ik van gevoelen, dat gij beter, veel beter.....
- Ja, dat is z
- En dicht bij uwe volkomene genezing zijt..... aat ons eens een overzicht maken: vooreerst uwe beenen? Ja, hoe dik waren uwe beenen?
- Bijna zoo dik als mijn lijf.
- En nu bijna tot den gewonen vorm en dikte wedergekeerd; en waar is uw ontzettend hoesten van vroeger?
- Ik hoest bijna niet meer.
- Zijt gij nog aamborstig?
- Mijn adem is niet slecht.
- De slaap had u, eenigen tijd geleden, geheel verlaten, zelfs waart gij gedwongen den nacht in een armstoel over te brengen?
- Ik moet bekennen dat ik sedert een paar dagen met genoegen in mijn bed lig en zelfs goede nachten heb.
- En nu, uw eetlust?
- Ik eet als een turfsteker.
- Nog slechts eenige dagen geleden, waart gij neerslachtig, ontmoedigd, bijna wanhopend?
- Heden begint het leven mij weêr toe te lachen.
- Daaruit volgt dat de verschijnselen der ziekte zijn geweken...
- Marc, ik gevoel mij nog zeer verzwakt.
- En kan dat anders? In hoeveel dagen hebt gij noch eten noch drinken meer gezien?
- De dokter heeft mij toegelaten driemaal daags een weinig vleeschsoep te gebruiken.
- Ja, dat is zeer wel, doch indien ik uw dokter ware, zoude ik dat anders aanleggen.
- Marc, gij hebt verduiveld veel verstand; zeg mij eens, hoe gij dat ijzer onder den hoef zoudt nagelen.
- Vooreerts wilde ik u langzamerhand, en dagelijks de hoeveelheid vermeerderend, een weinig prikkelenden drank toestaan.....
- Lieve tijd! Marc, ik zou niet durven.
- Omdat uw gestel daaraan sedert jaren gewoon is.
- Indien de dokter dat te weten komt.....
- Zoo doende zoude ik uw hart weder zachtjes aan opwekken....
- Dood, oordeel en hel!
- En u weêr sterk maken zoo als vroeger.
- Marc, gij doet mij het water in den mond komen.
- Kunt gij van water, niets dan water, ooit weêr sterk worden? Wat zit er dan toch in putwater? Zit daar ook pit in?
- Om de waarheid te zeggen.....
- Ik heb een man gekend, die nooit bier, wijn, of sterken drank, maar van den morgen tot den avond water dronk en die op dertigjarigen ouderdom vol water schoot.....
- Ja, dat moest wel.
- En in een paar dagen over de meet was.
- Neen, water kan geen bloed zetten. Marc, gij zijt een verstandig man, en een flinke boer ook.
- Nu, iedereen moet zijn zaak weten; ik voor mij hecht weinig geloof aan hetgeen de dokters zeggen.
- Toch heeft de geneesheer mij voortreffelijk verzorgd; zonder zijne raadgevingen was Panck reeds lang daar ginder.
- O ja, in het begin eener ziekte moet men uitvasten, dat is eene gekende waarheid; doch ik ken een dokter in de hoofdstad, een professor, die, wanneer een zieke aan de beterhand komt, altijd, dat mist nooit, versterkende middelen en een weinig prikkelenden drank voorschrijft.
- En zijn zieken?
- Genezen allen, zonder uitzondering. Marc zag naar de klok en vervolgde:
- Panck, het is bij middernacht; leg nu uw hoofd neder en tracht wat te slapen; het spreken zal u al te zeer vermoeien; ik blijf bij u waken tot morgen vroeg.
- Ja, ik gevoel mij zeer vermoeid. Marc, wat zijt gij goed voor mij..... geef mij de hand en tracht zelf een oogenblik te rusten in den armstoel.
- Ik ben niet vermoeid; slaap rustig.
Alles was doodstil in de ziekenkamer; de klok, die daar tegen de muur hing, tikte zacht; de waterketel die op de kachel stond te koken, zong zijn eentonig lied en Marc zat te rooken en dacht aan duizende niet samenhangende dingen.
Langzamerhand begon, bij het vervelend tikken der klok en het een-