In de Kempen.
De uitgestrekte vlakten, met heiden, waterkwebben, hier en daar met zandheuvels en bosschen bedekt, welke zich van Limburg tot in de provincie Antwerpen uitstrekken, worden ‘Kempen’ genoemd. Zoo min de Limburgsche als Antwerpsche Kempen, leveren veel verscheidenheid op; maar het is zeker dat zij alom eene zekere stille en rustige poëzie voor den fijnen opmerker uitwasemen.
Men kan uren door de bruine, en in het najaar met rooskleurige bloemen bedekte heide stappen, eer men aan eenig dorp of hut komt, welk dorp, met bouwgrond omkranst, als een oasis in de woestijn kan worden beschouwd.
De Kempen! schreven wij weleer, dat woord heeft eene algemeene betoovering in Vlaamsch-België verwekt. Het is het land van belofte, het eldorado der vlaamsche romanschrijvers. Doch, hoe weinigen kennen wezenlijk die eenvoudige landstreek en hare even eenvoudige bewoners!
Wij kennen geen schrijver, die meer waarheidsvolle tafereelen uit die heidorpen geschreven heeft dan Dr. Renier Snieders, van wiens hand wij nogmaals een verhaal Goed geborgen voor onze Illustratie mochten bekomen. Die schrijver kent inderdaad de landstreek, de zeden en gewoonten, de gebreken en goede hoedanigheden, den huiselijken en toch opgeruimden geest, den diepen godsdienstzin der Kempische bevolking.
Geen wonder! Dr. Snieders is in haar midden geboren, opgevoed, slijt er gansch zijn leven en geeft dit laatste dan ook als gefotografieerd weêr. Geen overdreven gevoel, geen weekelijkheid, geen ziekelijke inbeelding vinden daar plaats: de Kempenaar hoort tot een eenvoudig, gul, vroolijk, goedhartig en gezond slach van volk, dat zich vooral weinig met dichterlijke droomerijen inlaat.
Vele schilders hebben ook de Kempen tot onderwerp genomen en even als de dichters, die daar ziekelijke en teeringachtige tafereelen meenden te kunnen plaatsen - in stede van gezonde, doch eenvoudige - hebben de malers ook niet zelden daar den bal misgeslagen. Wij hebben nooit in onze driejaarlijksche tentoonstellingen, in de geschilderde meisjes, die onzer Kempen herkend.
In de Kempen vooral loopen geen soubrettes en kronen de boerinnen zich niet flauw-dichterlijk, gelijk de nymphen van Calypso, met bloemen. Wel integendeel. De vrouw is er nederig, eenvoudig, werkzaam, vol godsdienstig gevoel, levenslustig niettegenstaande de eentonigheid der steppen, in welke zij leeft, en over het algemeen vreemd aan coquetterie zoo als men dat in de steden verstaat.
Wanneer zullen de kunstenaars met waarheid weêrgeven hetgeen bestaat? Wanneer zullen zij afbreken met die conventionneele vormen en uitdrukkingen? Wanneer zullen zij dat realism huldigen, hetwelk de edele, niet de afzichtelijke weêrspiegeling der natuur is, maar dat eene wezenlijke, eene ware poëzie in zich bevat?