zuigt hem op en nu zal een wind, of rechtstreeks of langs honderde omwegen misschien, hem naar den grond brengen die op hem wacht en die van hem lafenis en vruchtbaarheid verhoopt.
Hij maakt deel van den omloop die gansch onze aarde bemeestert: dikwijls valt hij neder, als regen, dauw, ijzel, mist, sneeuw, ijs, damp, nevel, en onder al die verschillende vormen oefent hij dan eenen verblijdenden dan eenen bedroevenden invloed uit; en altoos wordt hij terug opgeslorpt en voortgesleept.
Zie, laatst viel hij in een meer met blauwe wateren; geen rimpeltje liep op zijnen effen spiegel, of het onstond onder den adem van het streelende avondzoeltje; hij weêrkaatste niets dan het blauwe uitspansel, dan groene landouwen, dan witte kasteelen, dan prachtige gondolen, dan geurige bloemen en oranjeboomen! Hier zou het goed zijn het leven te mogen slijten. ‘Neen,’ zegde de Heerscher van het heelal; en, in de woestijnen van Afrika, onder het gloeien der zon, verheft zich de doodende smum (simoum), die alles op zijnen doortocht verzengt, de Middellandsche zee oversteekt, onder den naam van sirocco gansch Italië plaagt, en alhoewel hij zich met water beladen hebbe, nog de macht heeft ons verloren droppeltje op te slorpen en het wegvoert over de Alpen.
En zoo gebeurt het dat onze droppel die reeds de wildste volksstammen heeft gelaafd, onzen dorst lescht. Door hen uitgezweet misschien, komt hij ons voor als schuimend bier of als vroolijke wijn; bij hen en bij ons, helaas als vergiftigend vuurwater. En zoo staat de Laplander in verband met den Patagoon. En zoo is de gansche bevolking der aarde door lucht- en zee-stroomen, door eenen omloop van water ten nauwste omstrengeld.
Zou het nu niet onnoodig zijn u nog langer met de lotgevallen des droppels water bezig te houden? Zou het niet overbodig wezen u te toonen dat hij de reizen, die wij met hem in het noordergedeelte der aarde gedaan hebben, ook in het zuidergedeelte kan afleggen en inderdaad aflegt, vermits daar ook een reuzen-stroom de zee doorloopt; vermits, met één woord, dezelfde wetten daar èn lucht èn water regeeren? Wat wij reeds zegden, voldoet, niet waar? Gij begrijpt nu reeds welke rol een droppel water in de natuur speelt, hoe gewichtig, hoe nuttig eene rol.
Zulke rol verdiende, ja, door dichters bezongen te worden en die eer ontbrak onzen droppel dan ook niet; zie hier hoe een der grootste dichters die ooit verschenen, hoe Bilderdijk spreekt:
't Vocht, in dampen opgeheven,
Wordt tot wolken saamgedreven,
Wandelt 's hemels ruimte door,
Baant het zich op aard een spoor,
't Daalt in kronklend ommezwieren,
Van der bergen hoogten neêr,
En herschapen tot rivieren,
Keert het naar zijn oorsprong weêr.
't Streeft in uitgebreide stroomen,
Hier langs rijkbebloemde zoomen,
Daar door steenrots, heide en zand;
Zoekt het rust aan 't barre strand.
Statig tredend, driftig spoedend,
Golft het langs d'oneffen grond,
Ginds weldadig, elders woedend,
Al verwoestend wat weêrstond.
Thans, uit groene lustvalleien
Die 't een mollig leger spreien
Met borduursels van de lent',
Komt het met verhaaste schreden,
D' oceaan in d'arm gegleden,
Die het als zijn kroost herkent.
Nevel, dampwolk, drijvend water,
Regenguds, of stroomgeklater,
Maar nog steeds hetzelfde nat,
Keert het na voleindig zwerven,
(Waarom heet de mensch dit, sterven?)
Daar, waaruit het wording had.
Na zulke heerlijke verzen te hebben aangehaald, zouden wij liefst zwijgen; maar, om onze taak te voltrekken, zoo veel het in onze macht is, moeten wij nog een woord zeggen over het aandeel dat de droppel water genomen heeft in de omwentelingen, die onze aarde gemaakt hebben wat zij nu is.
Van den droppel water, indien ooit van iets, mag men met recht en reden zeggen, dat zijn oorsprong verscholen ligt in den nacht der tijden. Hij bestond eeuwen vroeger dan de mensch. Hij bestond in den tijd, voor alle wetenschappelijke opvorschingen en zelfs voor de inbeelding ongenaakbaar, waarvan geschreven staat: ‘De Geest Gods zweefde over de wateren.’ De Geest Gods, dat wil zeggen: de krachten der natuur, vitalis creatura, warmte, electriciteit, aantrekking, magnetism. In dien tijd was alles in eenen baiert, in eenen chaos, in eene wolk verzameld en verward, waaraan het water het grootste deel had.... En God sprak: en de wolk gehoorzaamde; zij ving het werk aan dat haar de Voorzienigheid had toegezegd; door de beweging die de wil Gods haar had gegeven, begon zij om haar as te draaien; zij werd rond; zij kondigde de aarde aan die zij in haren schoot droeg. Zij was een gloeiende bol, waarop niets leven kon, maar alles werd voorbereid tot een leven, dat later zal verschijnen. Eeuwen vervlogen; de wolk wentelde zonder rust om haar as en verspreidde, straalde hare blakende warmte uit naar de ijskoude streken der eindelooze ruimte. Ten gevolge der wet van evenwicht tusschen alle lichamen en de lucht die ze omringt, verloor zij een deel harer hitte; het water, tot dan alleen als waterdamp aanwezig en tusschen de verschillende bestanddeelen der lucht - alles was in luchtkring - als verloren, kon zich vrijmaken, zich afzonderen, kon worden. Toen nam de verkoeling des aardklomps sneller toe; het water dampte uit, met warmte beladen; die warmte verloor het in de lucht, viel dan op de aarde terug, ontnam weder warmte aan den bol, en, onder die rustelooze werking, is hetgeen eerst eene zee van vuur was, eene zee van water geworden. Die zee, altijd gistend, omringde onzen bol, die, ten gevolge der verkoeling, der afzondering van het water, vaster is geworden en eene stijve korst heeft gekregen.... God sprak: er gebeurt eene omwenteling; de zeeën verzamelen zich in een oord dat hun aangewezen is; bergen rijzen op; het vasteland verschijnt.... En nog altoos zet het water zijne verkoelende werking voort; de warmte blijft afnemen.... Dan sprak God nogmaals: - want hoe dit wonder begrijpen, indien men niet aanneme dat hier eene hoogere, scheppende kracht zich liet gevoelen - God sprak nogmaals, en er verscheen iets op aarde dat in de oorwolken niet opgesloten was en niet opgesloten kon zijn: de levenskracht.
De aarde omhult zich met het prachtig sieraad des plantenrijks.... God sprak: het dier verschijnt in de beweeglooze natuur.... Dan eindelijk, is de aarde voorbereid, de hof is gereed en staat in afwachting.... God spreekt zijn laatste woord; Hij spreekt, de mensch, de schepping is voltooid.
En hiermede denken wij te mogen eindigen. Wij hebben, zoo goed wij konden, trekken gegeven der geschiedenis des waterdroppels.... Wat er nog bij ontbreke, dit vulle de inbeelding des lezers aan.