De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijGoed geborgen.
| |
[pagina 176]
| |
- Nu, wat zegt ge? zei Marc; ik heb nog al geld, en een eerlijk man ben ik ook; of weet er iemand iets op Munter te zeggen? - Neen, dat niet, Marc, antwoordde Solm; ik ken u van toen gij een kind waart, niet hooger dan mijn lange zondagspijp, die daar voor het venster staat. - En aan niemand ben ik een roode duit schuldig; zelfs bij den koopman, die mij sedert twee jaren mijn goed levert, is alles aangezuiverd, pochte de marskramer. - Ja, dat wil ik gelooven, sprak Braam; maar, wat duivel, waarom loopt die meid nu de deur uit? Zijne vrouw stond op, deed de deur met eene spleet open, en riep: - Metge! wat is dat nu toch voor gekheid, zoo maar in eens weg te loopen? Kom maar spoedig binnen; het is buiten al veel te koud.... in mijn tijd waren de meisjes heel anders. - De meisjes hebben altijd gekke kuren in het hoofd, zeide Braam, met het hoofd schuddend. WENTZEL COEBERGHER.
- Nu, wat zegt ge? hernam Munter al wederom; ik zou wel gaarne uw schoonzoon worden.... Zijn wij geen oude en goede kennissen? Gij waart een vriend van mijn vader, en oom Simon mocht u goed lijden. - Uw vader heb ik goed gekend en Knokkel was een doorbraaf man, zeide Braam; maar komt die meid nu haast binnen, ja of neen? Heeft dat nu lang genoeg geduurd? Marc Munter spreekt in vollen ernst. Eindelijk kwam Metge, rood als een dakpan en schaterend van lachen, binnen. - Ga daar zitten, meid, beval de vader; wees nu eens een oogenblik ernstig zoo als het betaamt. - Luister, Metge, sprak Marc; wij kennen elkaâr van ouds; gij zijt altijd goed voor mij geweest, en vriendelijk ook; ik wil met u trouwen.... 't is gemeend, of hebt gij geen zin? - Och, kom, ik trouw met niemand, antwoordde Metge; wat zouden de menschen zeggen?... - En waarom zoudt gij niet trouwen? onderbrak de vader; en wat zegt gij daar, wat de menschen zouden zeggen? - Wie heeft daar zaken mede? vroeg vrouw Solm; en waarom zoudt gij niet trouwen? Ja, waarom niet? - Daarom niet, antwoordde Metge; och, alles kan ik dan toch zoo niet zeggen. - Of hebt gij ook een oog op dien langen Wapper; gij weet wien ik bedoel? vroeg Braam. - Vader maakt altijd gekheid, lachte Metge. - Een doodarme jongen, die.... maar Marc Munter, dat is iets anders. - Rijk ben ik wel niet, zegde Marc, maar heb toch een fraaie duit gewonnen? Hij trok een linnen zakje uit, maakte de dunne kempen koord los, waarmede het was toegebonden, en schudde den inhoud op de tafel. Bijna de helft van het tafelblad lag met goudstukken bedekt. - Eerlijk geld met leuren gewonnen, zei Marc; en nog ziet gij heel mijn rijkdom niet; ik bezit nog viermaal meer. Braam Solm en ook zijne vrouw waren recht gesprongen en staarden met verbazing op dat glinsterend goud. Nu, een of twee handvollen gouds is ook eene heele zeldzaamheid bij den eenvoudigen landbouwer. - Nu, wat zegt ge? vroeg Marc voor de zesde maal. - Mijne toestemming hebt gij, antwoordde Braam. - De mijne ook, voegde de vrouw er bij; wat zegt gij er van, Metge? - Nu, als Marc dan niet anders wil, antwoordde het meisje, terwijl het gloeiend rood der dakpan weêr op haar aangezicht verscheen. - Top, alles afgedaan! riep Braam. - Top! zei Marc, terwijl hij zijn toekomenden schoonvader een zwaren slag in de hand gaf, als hadde hij hem eenvoudig een melkkoe afgekocht. - Kom, vrouw, geef een glaasje brandewijn, zei Braam; daar, Marc, laat ons eens opstoppen. En hij reikte hem zijn tabaksdoos over. Terwijl Marc zijn glas tegen dat van Metge stiet en haar gezondheid wenschte, nam Braam wederom het woord: - Nu alles is afgesproken, moet gij de zaken maar kort en bondig afwerken; van lanterfanten houd ik niet, binnen een maand kunt gij zorgen dat gij getrouwd zijt... Zoo deed ik ook in mijnen tijd. - Morgen huur ik de Moersteê, zei Marc. - Is die te huur? vroeg Braam; eene goede winning, goed land en vooral uitstekende weiden. Nu, Marc, veel geven, kan ik niet; ik heb een slecht jaar gehad, maar toch geef ik Metge twee mijner beste melkkoeien meê; zoo toch kan ik de meid, die ik lief heb, niet.buiten de deur zetten. - Een paar bedden met toebehooren kunnen wij ook missen, voegde de vrouw er bij. - Het overige zal ik zelf koopen, zeide Marc; en laat de boel dan maar draaien. - Wel ja, meende de vrouw. - Kort werk, goed werk, meende haar man. - En wat zullen de buren zeggen? sprak Metge met een langen zucht. Een maand na dien merkwaardigen avond, trouwde Marc Munter met Metge van Braam Solm. Het tooneel is naar het leven geschetst. Komt het echter den lezer vreemd voor dat in menig heidorp, zaken van zoo groot gewicht op dergelijke wijze worden afgedaan, zeker is het ook, dat de eenvoudige landlieden niet begrijpen, hoe men in de steden om al die dingen zoo veel beweging kan maken. Wat kan een boer zijn oogen wijd open zetten en zich vermaken, wanneer men hem verhaalt, wat al plichtplegingen van engagementen, entrées, visietkaartjes, wederzijdsche geschenken, soirées, diners, enz. in de hooge wereld in gebruik zijn, eer men eindelijk en ten laatste getrouwd is.
(Wordt vervolgd.) |
|