Of solferzeeën, die haar springvloed overgieten,
Of kolken louter licht, waaruit een laaie brand
Van vlammend purper stijgt en borlend diamant.
Dan knapt en kraakt het, spat in sprankels heen en weder,
En sist als pulver, zijgt in vonken lijnrecht neder,
Vernieuwt zijn glans, hervat zijn luister, vlamt en vliedt;
En biddend zinkt hij neêr, die 't prachtig vuurwerk ziet.
(Overwintering op Nova-Zembla.)
Eindelijk, komt de droppel als sneeuwvlokje neder en ligt daar op eene dier ijsbanken, die den pool bezetten. Hij maakt deel van dit eeuwenheugend ijs. Zou het waar zijn? Zou hij hier zijne loopbaan moeten eindigen? Zeggen wij: neen, en verhalen wij hoe hij uit zijne ballingschap kan gered, hoe hij, die reeds in de luchtstroomen heeft gereisd, in de zeestroomen kan medegesleept worden.
Een verlosser daagt voor hem op uit het zengende zuiden..... Wijd naar het zuiden in, onder de keerkringen, in den zeeboezem of golf van Mexico, waar de zon loodrechte stralen afzendt, en eene gloeiende hitte veroorzaakt, neemt het water eene buitengewone warmte aan; door die warmte zwelt het water, zet zich uit en om het evenwicht terug te vinden, dat het verloren heeft, zoekt het eenen uitweg langs waar het zich met de andere waters vermengen kunne. Het bruist de golf van Mexico uit. Een stroom vormt zich te midden zelfs van den oceaan, sneller dan de Amazonen-rivier, ontstuimiger dan de Mississipi, der stroomen vader. Hij heet den golfstroom. Bij zijn uitbreken uit de golf is hij veertien mijlen breed, duizende voeten diep en legt op een uur acht kilometers af. Zijne warmte vermindert wel eenen halven graad bij elke honderd mijlen die hij doorloopt, maar zij verdwijnt nooit; des winters zelfs komt hij op de banken van Nieuwland aan met het meeste gedeelte der warmte, die hij onder de zon der keerkringen heeft opgedaan; zelfs in streken, waar de lucht somtijds tot onder smeltend ijs verkoelt, heeft hij nog eene warmte van ongeveer 26°. Zijne wateren, die zeer met zouten beladen zijn en daardoor eene donkere tint en zeer schoone blauwe weêrschijnen hebben, trekken te midden door de andere waters, die lichter van kleur zijn, zonder er zich in te mengen, alsof zij door stevige dijken ingedamd waren. Gewoonlijk is hij 12 en somtijds wel 17 graden warmer dan de overige zee; daardoor verheft hij zich hooger dan die zee en logenstraft alzoo de algemeene natuurwet: dat alle water waterpas is.
Die stroom dan, uit de golf van Mexico komende, waar hij zijnen oorsprong heeft, klimt op naar Nieuwland, doet de Britsche eilanden aan, keert ten noorden toe, schuurt Noorwegen voorbij, overal den zachten invloed verspreidende zijner lauwe wateren en loopt in de poolstreken verloren.
De oneindige wijsheid, die de schepping regeert, legt dien stroom eene zending op, de zending om warmte, onder de keerkringen vergaderd, tot op de polen te brengen. Gebeurde dat niet, dan zouden de polen meer en meer met ijs bedekt geraken, en niet alleen zou aldaar alle leven onmogelijk worden, niet alleen zou het rijk des eeuwigen winters zich meer en meer uitbreiden, maar de toenemende zwaarte van die landen zou het evenwicht der aarde in gevaar brengen. Men weet immers dat aldaar de zon, des zomers, het ijs niet kan smelten dat zich des winters gevormd heeft; zij
‘mag lekken aan den sneeuw, maar deert den ijsklomp niet.’
Wat de zon niet vermag, dat doet de golfstroom gedeeltelijk; zijne warmere waters knagen aan den voet der ijsklompen, ondermijnen die, bespringen die langs alle kanten en maken die eindelijk los.
Maar zie nu een nieuw wonder. Terwijl de golfstroom ontstond en juist omdat hij zoo veel water uit het zuiden naar het noorden voert, neigt het noorder-water naar het zuiden in, om de leemte te gaan aan vullen die daar gaapt. Een tegenstroom gaat in; hij loopt onder den anderen, zoohaast hij hem tegenkomt ten noorden van Nieuwland; hij voert alle ijsbergen, alle ijsschotsen mede die de zuider-waters hebben losgemaakt; nu klompen, die honderde meters boven de zee uitsteken en dubbel zoo diep er in baden; dan ijsbanken, waarvan sommigen eene uitgestrektheid hebben van driehonderd vierkante mijlen. Reken nu de middelmatige dikte van zulk eene bank op zeven voet slechts, en dan vindt gij dat de IJszee zoo in eens een gewicht van twintig maal duizend millioen tonnen aan den Atlantischen oceaan teruggeeft! - Al die schotsen ontbinden zich langzaam onder den invloed eener warmere luchtgesteltenis en der warmere waters.
Zoo is dan onze droppel, dien wij dachten verwezen te zijn om beweegloos, in de poolstreken, den tijd te zien vervliegen, weder in den zeestroom gebracht en er begint voor hem eene nieuwe reeks van lotgevallen. Dezelfde droppel is hij nog altijd: nog altijd houdt hij één deel zuurstof in en twee deelen waterstof; alleenlijk is hij rijker geworden, hij heeft iets aangeworven. Thans bevat hij op 100 grammen:
96,470 |
grammen water, |
2,700 |
grammen chloruur van sodium of keukenzout, |
0,360 |
grammen chloruur van magnesium, |
0,070 |
grammen chloruur van potassium, |
0,002 |
grammen bromuur van magnesium, |
0,230 |
grammen solferzuur van magnesia of engelsch-zout, |
0,140 |
grammen solferzuur kalk of pleister, |
0,003 |
grammen koolzuur kalk (krijt en samenstelsel), |
0,025 |
grammen overblijfsel, |
daarbij, maar in zeer kleine hoeveelheden, lood, solfer, keiaarde, ammoniak, ijzer, koper, en zelfs iets of wat zilver.
(Wordt vervolgd.)