Goed geborgen.
(Uit de Kempen.)
door Dr. J. Renier Snieders (Turnhout).
(Vervolg.)
II.
De koopdag.
In de buurt zeide men, dat alles zijn ouden gang bleef houden op de boerderij van Simon Knokkel; Marc Munter zoude met de twee minderjarige kinderen, Faab en Sanna, het huis blijven bewonen en de kostwinning op denzelfden voet, zooals voorheen, voortzetten.
Weldra echter liep het gerucht, dat Marc weinig genegen scheen, zich aan het hoofd eener boerderij te plaatsen, welke zoo weinig vooruitzicht opleverde.
Marc had hier en daar reeds laten hooren, dat zijn oom sedert eenige jaren slechte zaken had gemaakt, en veeleer achteruit had geboerd, dan geld gewonnen.
Hij had voor het oogenblik, wel is waar, vier goede melkkoeien en een werkos op stal, en daarbij nog graan op den zolder en in de schuur, doch men mocht niet vergeten dat de huur der boerderij, een deel der belastingen, de geneesheer, de uitvaart en menige andere kleinigheden nog moesten betaald worden, en er, bij gevolg, weinig meer konde overschieten, om de boerderij geregeld in stand te houden, vooral nu de sterke, gezonde arbeider, zooals Simon altijd was geweest, door een, misschien twee knechten, moest worden vervangen.
Neen, zooveel voordeel leverde eene kleine, gehuurde boerderij heden niet op, wanneer dezelve door vreemde handen moest bebouwd worden.
En daarbij welk vooruitzicht had Marc Munter, indien hij gedurende eenige jaren het bedrijf voor zijne neef en nicht bleef voortzetten?
Altijd maar voor anderen blijven voortwerken, viel in het geheel in zijn plan niet; zoodoende was en bleef hij altijd dezelfde knecht, zonder hoop, ooit eene boerderij voor zich zelven te beginnen.
Neen, hij had zijn geld, met hard werken bij Simon Knokkel gewonnen, altijd zorgvuldig bewaard, en wilde nu liever beproeven, daarmede een of anderen kleinhandel te beginnen, nog iets meer te verdienen, en zich dan later wederom in het dorp als winkelier of boer te vestigen.
Was dat niet beter overlegd, dan aan het hoofd te blijven van een onbeduidend gewin, waarvan hij al de verantwoordelijkheid voor eene geringe huur zoude te dragen hebben?
Want hoe streng zoude men Marc Munter beoordeelen, indien de zaken der kinderen Knokkel, welke nu reeds niet al te voordeelig stonden, achteruit gingen en eindelijk op de verkooping van den boedel uitliepen?
Marc was al te slim, zeide hij, de mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid van dit alles niet in te zien, en had daarom dan ook besloten, binnen eenige dagen het huis te verlaten.
In de buurt werd de handelwijze van Munter over het algemeen gehekeld en sterk afgekeurd. Was dat nu de belooning voor al het goede, hetwelk hij, arme duivel, door zijn liefdadigen oom van de straat opgeraapt, sedert jaren had ontvangen?
Marc was een ondankbaar hart, zoo zegde men in de buurt, en het was niet voor niets dat hij zijne dunne lippen altijd zoo op elkaâr perste en, met zijne loensche oogen rondkijkend, daar zoo schelmachtig heenging.
Nu, hij moest de arme weeskinderen dan maar verlaten, om elders meer geld te verdienen, doch dan later de rechtvaardige straf des Heeren maar afwachten.
De hoefsmid, die recht over het huis van Knokkel woonde, was van gevoelen dat het Marc vrij stond te handelen, zooals hij het goed vond, doch dat er iets omging dat hij volstrekt maar niet konde begrijpen, en onder andere, zoude hij nooit aannemen dat, zooals Marc voorgaf, de zaken van zijn buurman zoo slecht stonden.
- Ja, ik verzeker u, zeide de smid met zijne zwarte vuist op de tafel slaande; dat Simon geld had! En hij mompelde, met het hoofd schuddend, er bij, indien daar maar niets achter steekt!
Nu, om kort te gaan, hetgeen Marc Munter in zijn hoofd had, moest er uit; korten tijd na dien, verliet hij het dorp, en ging zich in de nabij gelegen stad vestigen.
Later vernam men dat hij marskramer was geworden, en rondleurde met linnen, tijken en andere ellengoederen.
Wanneer Marc op zijn rondreizen in de streek iemand uit het dorp aantrot, liet hij nooit na te zeggen, dat hij geld, veel geld met zijnen handel verdiende.
Dat was heel iets anders, dan jaar in jaar uit, zich scheef en lam werken op de boerderij, voor eene kleine huur, welke men bijna geheel en gansch noodig had om zich te kleeden!
Indien hij nog een jaar of twee met zijn handel goede zaken konde maken, was hij voornemens in het dorp terug te keeren en zich daar voor altijd te vestigen.
En Faab en Sanna, de ongelukkige weeskinderen van Simon Knokkel?
Nadat de inboedel van den overledene verkocht was, ging de kleine Faab zich verhuren als schaapherder bij een boer, die een half uur gaans van het dorp, op het gehucht, woonde.
Kleine Sanna nam haren intrek bij den hoefsmid, die tegenover het ouderlijk huis woonde.
- Sanna, had de smid gezegd, hebt gij er iets tegen om bij ons te blijven?
Het meisje had hem vriendelijk aangekeken en toen gezegd, dat zij den smid altijd had lief gehad, bijna zoo lief als haar eigen vader.
- Uw vader is altijd mijn vriend geweest, had de smid weêr gezegd, en vrienden zijn wij gebleven totdat hij van hier wegging. Wij hebben geene kinderen, mijne vrouw had altijd veel voor u over, omdat gij zoo braaf zijt, en wij zullen niet armer worden, indien er een enkel man meer bij ons aan de tafel zit; en ware dit zoo niet, dan zal ik des avonds maar een uur langer vijlen en hameren.... Kom, kind, geef mij de hand, ga met mij meê, en denk maar dat gij vandaag een nieuwen vader hebt gekregen, die wel voor u zal zorg dragen.
Zoo kwam de smid binnen, en deed aan zijne vrouw het voorstel de kleine Sanna maar in huis te nemen.
- Wel gedaan! antwoordde de smidsvrouw, en kuste het lieve kind hartelijk op de twee wangen.
Er is nog een punt dat wij nog niet hebben opgehelderd; ik hoor vragen, of ik niets bijzonders heb te zeggen van het kerkboek dat Simon Knokkel in zijne kist had geborgen?
Was het niet in dat kerkboek, waarin een papier stak, waarop alles te lezen stond, hoe Simon de zaken, in het belang der kinderen en ook tot het welzijn van Marc Munter, had geregeld?
Had Knokkel op zijn sterfbed dat niet gezegd, toen hij zijn schat onder de vier blauwe plavuizen aanwees?
Ja, doch Marc Munter was in den nacht van den diefstal zoo verward in zijn hoofd geweest, hij was zoo uit zijn lood geraakt door het