Don Alfonso en Spanje.
Spanje is, voorwaar, wel een der ongelukkigste landen van de wereld. Sedert jaren wordt het vroeger zoo bloeiende rijk door den burgeroorlog verscheurd en dient, in onze dagen, ten speelbal aan Pruisen. Zullen wij hier de geschiedenis van Spanje maken? Dat zou eene onmogelijkheid wezen. Zullen wij onze denkwijze over het toekomende van dit land doen kennen? Evenmin.
Laat ons enkel zeggen, dat wij, even als de Zapatero, op onze gravuur, niet erg ingenomen zijn met de soldaten der republikeinsche monarchie, en liever - wil men dan toch tot het koningdom terug keeren - een wezenlijken koning hebben, dan wel een die de speelbal is van de intriges, zoo van binnen als van buiten: wij willen zeggen, dat wij de zaak van don Carlos, van den manhaftigen strijder voor God en vaderland, verre weg verkiezen boven die van don Alfonso.
Inderdaad, de zaak van don Carlos is klaar en duidelijk afgeteekend; die van den zoon van Isabella is zulks niet. Of zou men zijn verbond met de omwenteling, die in 1868 zijne moeder en hem op de schandelijkste wijze brandmerkte, als schoon en edel durven roemen? Zou men zelfs de hand, die hem op den troon bracht, al steekt ze nog zoo zwerend in de hoogte, kunnen vertrouwen? 't Is immers diezelfde hand welke zijne moeder neêrstiet, verjoeg en wilde brandmerken? En die zelfde hand zou nu, in 1874, eene reddende hand geworden zijn? Koningin Isabella vertrouwt haar zoon aan eene wel verraderlijke leiding.
Wij zullen echter den loop der zaken in Spanje afwachten, en zien aan welken tak van het koningshuis aldaar, de zegepraal blijven zal. Zeker is het dat wij nog op verre na niet aan het einde der gebeurtenissen, in dit rampzalige land, gekomen zijn. Wie weet zelfs of die bloedige woelingen wel ooit zullen ophouden: de partijen zijn talrijk en is deze overwinnend, dan steekt gene weêr den kop in de hoogte.
Alfonso, nog een kind dat pas de schoolbanken verlaten heeft, is, zoo als men weet, de zoon der in 1868 gevallen koningin Isabella. Deze laatste, nu koningin-moeder, is geboren in 1830 en volgde, onder voogdij, den 29 september 1833 - dus nog in de wieg, als het ware - haren vader Ferdinand VII op. Die opvolging geschiedde krachtens de orde, door een dekreet van 29 maart 1830, bevestigd.
Den 2 october 1833 werd Isabella tot koningin uitgeroepen en tien jaar later, den 8 november 1843, door de Cortes, meerderjarig verklaard.
Van het oogenblik dat men haar, een kind van drie jaar, kroon en schepter tot speelgoed gaf, heeft Isabella in woelingen en oproeren geregeerd. De generaals en ministers, die zij vandaag met eer en goud overlaadde, waren juist diegenen, welke haar den volgenden dag verraderlijk behandelden. Geen land heeft in dat tijdstip zooveel karakterloosheid aan den dag gelegd als Spanje.
In 1868, door den oproer gedwongen Spanje te verlaten, werd zij, de koningin, door het voorloopig gouvernement vervallen verklaard van den troon, tegen welke beslissing zij, te Pau in Frankrijk zijnde, protest aanteekende. Eerst in 1870 zag Isabella van hare pretentiën op den troon af, ten voordeele van haren zoon Alfonso.
Spanje, waar von Bismarck den omwentelingsgeest had aangeblazen, zag beurtelings mannen van gansch verschillende karakters en standen aan het hoofd. Wij spreken niet van den prins van Hohenzollern, die, volgens Pruisen's inzien, den schepter moest inpalmen: die toch kwam nooit op de eerste trede van den troon van keizer Karel. De koning van een dag, Amadeus, de republiek, de commune, Prim, Serrano en zooveel andere beelden verdringen zich voor onzen geest, totdat eindelijk de kloekmoedige figuur van don Carlos in het noorden opdaagt en de republiek, ofschoon nog altijd ondersteund door den duitschen kanselier, eindelijk dwingt hare toevlucht te nemen tot datgene, wat zij in 1868 beleedigd en verguisd heeft.
Niet alleen is daardoor de republiek geschandvlekt, maar ook het huis van Labella, 't welk zich zoodanig vernedert dat het de hand aanneemt en kust, die het kort geleden beleedigend in het koninklijk aangezicht sloeg.
De toestand van Spanje is, op dit oogenblik, in de grootste verwarring, en de Almanach de Gotha van dit jaar verklaart zich onmachtig om over de financieele aangelegenheden eenige juiste inlichtingen te kunnen meêdeelen. In 1873 echter beliep de schuld van dit land 7.830.150.000 pesedas (volgens het kunstwoordenboek is de peseda 9 stuivers), terwijl de vlottende schuld 643.780.000 pesedas beloopt. In 1874 zal deze schuld wel aanzienlijk geklommen zijn, dank zij de..... spaarzame republiek.
Spanje heeft 5.070.360 vierkante kilometers oppervlakte, en in 1870 telde het 16.835.506 inwoners, terwijl zijne op meer dan een punt bedreigde koloniën, eene oppervlakte beslaan van 306.311 vierkante kilometers, met 8.093.619 inwoners.
Madrid telde in 1870, 332.024 zielen; de overige voornaamste steden, van Cordova tot Barcelona, varieeren in bevolking van 35.606 tot 180.014 zielen; doch die optelling dagteekent van 1857, en meergemelde almanak geeft ze als zoodanig in zijn laatsten jaargang.
Schilderachtiger en, onder opzicht van luchtgesteltenis, aangenamer land dan Spanje, is er moeielijk te vinden. Te Madrid gaat de warmte zelden boven den 15n graad centigraden. De grond, ofschoon hier en daar droog en dor, is in Catalonië, Andalusië en Valencia bewonderenswaardig vruchtbaar.
Behalve het graan groeien daar in den vollen grond de wijngaard, de moerbezie-, de olijf-, de sinaasappel-, de citroen-, de katoenboom, de rietsuiker, de cochenille, enz. In den bodem vindt men metalen, steen- en koolgroeven, doch de burgeroorlogen beletten de voldoende exploitatiën, terwijl ook de nijverheid geen opklimmenden trap heeft gevolgd.
In 1519, zegt een schrijver, telde men te Sevillië 16.000 weefgetouwen voor zijde, bezigende 130.000 werklieden. In 1673 waren er