De Belgische Illustratie. Jaargang 7
(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe heer P. Goossens was een onzer verdienstelijkste katholieke letterkundigen, en die voorzeker in dezer rij niet mag vergeten worden. Vroeg werd hij der letteren ontrukt en velen van ons hebben hem reeds, wel ten onrechte, vergeten. Paul Goossens moet plaats nemen tusschen zoovele anderen, die het vlaamsche vaderland hebben verheerlijkt, en daarom nemen wij hier een zijner stukken op uit het Tijdschrift over Land- en Tuinbouwkunde, uitgegeven door het antwerpsch kruidkundig genootschap, dat al te weinig verspreid is en slechts door liefhebbers der kruidkunde doorbladerd wordt. Mocht de geschiedenis van een droppel water welkom zijn aan onze lezers en doen zien, wat al verdiensten wij, door den dood van den heer Goossens, hebben verloren; mocht daardoor een zijner vereerders op het denkbeeld komen, om de losse en verspreide stukken van zijne hand, bijeen te zamelen en deze, met eene levensschets, in een bundeltjen, uit te geven. | |
[pagina 156]
| |
die de wolken ginder reeds aannemen, kondigen aan dat zij welhaast onze aarde zal verwarmen.... Een droppel water wiegelt en flikkert op dit blad of aan den top genes grashalms.... Een dichter of een schilder zou hier in stomme verrukking blijven staan. De dichter zou zeggen: die droppel is eene perel aan het halssnoer ontvallen eens engels, terwijl hij, dezen nacht, hier voorbij zweefde. De schilder zou zeggen: Zie, hoe schoon! in dien droppel wederkaatsen zich al de kleuren des regenbogen, met welke fijnheid, met welke zachtheid, met welke harmonie! O! slagen wij borstel en palet stuk, want zulke tooveringen boetst de kunst nooit, zelfs van verre, na! Wij gewone menschen, wij zijn geneigd er onverschillig voorbij te gaan, verstompt als wij zijn op zulk een schouwspel door de gewoonte van het te zien; wij trachten daar naar toe, waar drift of plicht ons roepen. Nochtans, vandaag, willen wij een uurtje, tot wat anders uitgespaard, opofferen en het behaagt ons te onderzoeken, welk de oorsprong is des waterdroppels en welke rol hij in de natuur reeds heeft gespeeld en nog zal spelen. DE DOOD VAN COLUMBUS, NAAR WAPPERS.
Gisteren, in den dag, terwijl de zon in den hemel blaakte, was het zeer warm op onze aarde. Er gebeurde eene hevige uitdamping; elk lichaam droogde uit; elk vocht steeg omhoog, naar de verhevene streken des dampkrings en bleef daar hangen volgens zijne zwaarte. Maar, zie: naarmate, door de verwijdering der zon, de lucht kouder is geworden, werd de waterdamp, die niet meer door de warmte uiteengezet was, verplicht om te dalen en hij heeft zich nedergezet op lichamen, die, sneller de warmte uitstralende, kouder waren dan hij zelf, namelijk op het blad of op den grashalm. Zulk iets gebeurt dagelijks onder onze oogen; indien, des winters, het vocht zich op de ruiten onzer vensters hecht, of, des zomers, op de karaf met koud water, die gij in eene warme kamer brengt, denkt dan aan den droppel des blads of des grashalms; beide verschijnsels hebben denzelfden oorsprong. De waterdamp heeft zich op den ganschen omtrek verspreid; hij omringde en doordrong langs alle kanten den boom, waaraan mijn blad toebehoort. Nochtans, ziet gij slechts hier of daar eenen droppel tintelen, terwijl, zoo gij denkt, de boom als er mede overgoten zou moeten zijn. Ja, maar verander van standpunt en gij zult zien dat de droppels wel zoo zeldzaam niet zijn als gij het vooronderstelt. Zoo talrijk ook wel niet als gij er u aan verwacht misschien; neen, want veel damp was er noodig om eenen droppel te vormen; zooveel, dat, men rekent, de droppel tot damp uitgezet eene plaats beslaat, zeventienhonderd maal grooter dan de vorm waaronder hij nu wiegelt en flikkert. | |
[pagina 157]
| |
HET BLOEMENMEISJE, NAAR PORTAELS.
Maar, waarom mag die dauwdrop rond zijn? - Ja, dat is nu het uitvloeisel eener algemeene wet, dier wet namelijk, krachtens dewelke en aarde, en zon, en al de sterren, die in het oneindige gezaaid werden, rond zijn; de wet der aantrekking van al de deeltjes eens vloeibaren lichaams op zich zelven terugwerkend. Indien gij nu nog vroegt, hoe het komt dat die dauwdrop zoo schoon gekleurd is, dan zou ik u antwoorden dat dit gebeurt ten gevolge der straalbreking des lichts, wanneer het uit een losser in een vaster lichaam overgaat, maar, om de wetten dier straalbreking duidelijk uit te leggen, ontbreekt ons nu de tijd. Want, zie, de zon is in den hemel | |
[pagina 158]
| |
geklommen; hare stralen worden warm en zouden, indien wij niet oppassen, onzen droppel opslorpen zonder dat wij het bemerkten. En hoe zouden wij dan nog zijne lotgevallen kunnen verhalen? Nu, door het toenemende samentrekken des dampkrings wordt de droppel grooter en grooter, zwaarder en zwaarder; hij valt en dringt, onderstellen wij, tot aan den wortel des halms; op zijnen doortocht, en rond de wortelen der plant, ontbindt hij al wat hij aanraakt, want het water is het grootste, het machtigste en het meest verspreide ontbindingsmiddel, dat de natuur oplevert. Hij is dan beladen met stoffen, die der plant tot haar leven ook noodig zijn, voornamelijk met stikstof. Aldus voorbereid, wordt onze droppel door de oneindig kleine sponskens, die zich aan de eind-worteltjes der plant bevinden, opgevangen en opgezogen. Nu bevindt hij zich in den omloop van het sap; twee krachten jagen hem omhoog: de vereenigingskracht, die afhangt van de haarvormige gedaante der cellen-buiskens, waaruit de plant is samengesteld, en de aantrekkingskracht, die werkt ten gevolge der uitwasemingen, welke in de bovenste deelen der planten ontstaan. Op zekere hoogte gekomen, ontmoet onze droppel de kool, die de plant middelerwijl uit het koolzuur heeft getrokken, dat in den dampkring aanwezig is; beide verbinden zich en vormen, aldus scheidkundiglijk verbonden, eene menigte samenstellingen, die verschillen volgens den grond, de plaatsen, de zintuigen, de natuur, den ouderdom en alle andere bijzonderheden der plant. Volgens de wederzijdsche verhoudingen, dat is, volgens het aandeel dat water en kool in de verbinding nemen, zal het lichaam, uit die verbinding gesproten, of cellenstof zijn, of gom of ameldonk, of druivesuiker, of beetsuiker, of hetgeen later het vet, de olie, den was, den balsem, de vervliegbare reuken of de geestrijke vochten (essences) zal voortbrengen. Ondertusschen, en volgens de omstandigheden het willen, dan vroeger, nu later, heeft alles waarmede de waterdroppel was beladen of waarmede hij verbonden was, zich in de plant vastgezet, om het geraamte en de vaten der plant te vormen, of om nog eene langere bewerking te onderstaan. Van hem zullen wij onderstellen dat zijne taak afgedaan zij en dat hij aan eenen zijner opvolgers, droppel gelijk hij, de zorg late voor het dalende sap te verrichten, wat hij voor het klimmende sap volbracht. Op hem wacht eene hoogere bestemming.... Door eene kracht voortgedreven, die vijfmaal zoo groot is als degene die ons het bloed door de aderen jaagt, heeft hij eindelijk eene schuilplaats gevonden in het een of ander blad, op ergens eenen uithoek der plant. Daar wordt hij nogmaals door licht en warmte gereinigd, gelouterd; elk vreemd aandeel laat hij achter en hij dampt uit, onder den invloed van eenen zonnestraal, op weg naar de hoogere streken der lucht, buiten het bereik en de macht der menschen. Niet uit hunne oogen, neen.... Ziet gij boven ons hoofd daar die wolken zweven? Zij zijn of licht en doorschijnend, en gelijken aan min of meer gekrulde haarlokken (currus); of, langs den bovenkant, bol- en heuvelvormig; langs den onderkant, rechtlijnig, met scherp afgeteekende en als zilveren boorden, 't zijn schaapjes in de weide (cumulus); of zij vormen, beneden aan den gezichteinder, lange en breede strepen, welke de dalende zon, daar zij meest des avonds bij het vallen van den nacht opkomen, met hevige en zeer schoone kleuren betintelt (stratus); of wel zij hebben eene zeer donkere kleur, zijn zeer dik opeengestapeld, gefranied, met uitgehakte of gestompte kanten en zweven lager in de lucht, nu zeer langzaam, dan weder met verbazende snelheid (nimbus). Die wolken, hoe zij ook verschillen van kleur, van gedaante, van zwaarte, weet gij wie die vormt en samenstelt? Onze droppel water, met duizende millioenen zijner gelijken. De droppel, nu tot wolk verheven, houdt zich nooit stil; zonder verpozing verandert hij van vorm; hij daalt en klimt bestendig; nu, omdat de lucht te dun is of omdat de zon hem minder verwarmt, neigt hij om te dalen; dan weder, omdat hij door de zon wordt beschenen, of omdat een dier klimmende stroomen, die gedurig van de aarde opwalmen, hem medesleept, stijgt hij omhoog. Stellen wij dat die laatste werking zegeprale: onze droppel blijft hangen in de oneindige ruimte.... Zie, een wind ontstaat: onze droppel zet zich in beweging en vangt eene reis aan, eene lange, waarop hij alle soorten van bekommeringen kan ontmoeten. De wind, die hem wegvoert, stuit op eenen berg die hem verplicht hooger te streven; maar hooger vindt onze droppel eene onverwachte koude, die hem vat, hem verstijft, hem de nooit genoeg bewonderde gedaante van hagel, van ijzel of van een sneeuwvlokje geeft. Hij valt en ligt daar nu, schoon ja, maar roerloos en maakt deel der sneeuwbank of des gletschers, en zal er deel van maken, lange jaren, tot hij, door onmerkbaar afzakken, tot dit punt zal gedaald zijn, waar de warmte hem zal kunnen vrijmaken. Aan al wat ongelukken zal hij zich misschien medeplichtig hebben gemaakt! Was dat het lot van velen zijner makkers, het plan dezes opstels wil dat hij daaraan ontsnappe: hij komt gelukkig den berg over en het peilloos ruim staat nu voor hem open. Laten wij hem een oogenblik alleen, vliegend en wiegelend, draaiend en zwaaiend, dalend en klimmend, in de zee des dampkrings. Geen mensch heeft die nog kunnen peilen: de veronderstellingen, die de geleerden omtrent hare diepte hebben gedaan, geven zeer verschillende uitslagen: deze schat die op 20,679 meters (Biot); gene op 23,000 meters (Gay-Lussac); een derde op 1,000,000 meters (Mairan); eindelijk, stellen de laatste berekeningen die op 30 mijlen (Pater Secchi). Welk getal men aanneme, onze droppel vindt in dien kolk plaats genoeg, en wij zullen den tijd hebben om ter loops na te gaan wat of zijne innige samenstelling is.
(Wordt vervolgd.) |
|