land slaat, langs dien kant, den vooruitgang der overheersching van Rusland gade en ziet daarin eene bedreiging voor zijn meesterschap in Indië; de wetenschap, zelfs die welke zich niet ten dienste stelt van de politiek, houdt zich onverpoosd met die landstreek bezig, omdat alles daar zoo belangrijk is en voor en sedert Humboldt, werd zij reeds door een aantal geleerden bezocht.
De zeden en gewoonten van de verschillende zwerfstammen, die zich in die onmeetlijke steppen bewegen, zijn op dit oogenblik voortreffelijk gekend, en wij hebben er ons reeds meer dan eens mede bezig gehouden. Vandaag levert ons de teekenaar twee schetsen uit dat dwalend leven: de eerste gravure stelt ons twee paardendieven, en de tweede eene turkomansche schildwacht, op een der bergtoppen, voor.
De Turkoman en Kirgies zijn geene vrienden, wel integendeel, ofschoon zij in dezelfde vlakten ronddwalen. De Turkestan telt ongeveer tien millioen zielen, is ten noorden door de onmeetlijke steppen en ten zuiden door hooge gebergten begrensd. Vroeger gaf men aan die volken den naam van Tartaren - eigenlijk Ta-ta - doch de benaming is niet juist; de Turkoman is van turkschen, niet van tartaarschen oorsprong.
Deze volkeren leven onder vilten tenten en hun hoofdzakelijk voedsel bestaat in vleesch en verzuurde melk. Hun kleedsel bestaat uit eene roode, met galon bezette stof; het hoofddeksel is rond, met zwarten schapenpels omzet. Het hoofdhaar wordt kaal geschoren en den baard laat men vrij groeien.
Een matig leven is doorgaans bij die volksstammen eene eigenschap en hardt hen tegen honger, dorst en koude. Een dag zonder drinken en twee dagen zonder eten blijven, is voor hen niets buitengewoons; doch brengt hen het toeval dan ook weêr in de gelegenheid van te drinken en te eten, dan baart de hoeveelheid, welke verdwijnt, inderdaad ontzetting.
Wat die volkeren te paard zijn, hebben wij in een vorig artikel doen zien; de vrouwen zijn even behendig in het paardrijden als de mannen. Haar gelaat en gestalte zijn bevallig, en men zou zelfs hare schoonheid roemen, ware zij niet ontsierd door dien akeligen ring, door een der neusgaten geboord.
Roof en plundering zijn eigenschappen dezer bevolking en dewijl de rijkdom bestaat in hoornbeesten, paarden, schapen en kameelen, is het ook in deze dat de diefstallen bestaan. Gerstacker heeft, in zijn Roovers en Rechters, de slimheid der paardendieven in de prairiën van Amerika beschreven; die in de steppen zouden gewis niet minder stof voor den romanschrijver opleveren.
De boog, ofschoon het geweer, zelfs het verbeterd geweer, gekend is, even als de pistool, blijft altijd een geliefkoosd wapen, en dat de bewoners, met eene behendigheid zonder voorbeeld, hanteeren. Zij drijven handel met de Russen, aan wie zij grootendeels onderworpen zijn. De zucht tot ledigheid is echter grooter dan die tot beweging, en het zijn hoofdzakelijk de vrouwen en dochters, die met al de huiselijke zaken, en zelfs andere, belast zijn.
Uit die zucht naar ledigheid spruit dan ook wel eens een heir van ondeugden voort, en wij vinden het zinnelijk genot, de sluwheid, het bedrog, de wraak en wat dies meer bij velen diep ingeworteld. Ofschoon in stammen verdeeld, belijden zij allen een soort van Mahonetanism; zij volgen de praktijken van deze godsdienst, zonder zich ver de leerstelsels te bekommeren. Wat het wereldlijk gezag aangaat, hierin leggen zij eene groote onafhankelijkheid aan den dag: ‘God alleen is ons opperhoofd,’ zeggen zij.
De zeden der verschillende stammen komen veelal overeen. Bij allen hebben de priesters of boozengeestbezweerders, eene overgroote macht, en in die bezweeringen gaan zij te werk als waren zij inderdaad bezetenen. Eens de bezweering afgeloopen, moeten zij aan de toehoorders hunne visioenen vertellen, en hoe wonderlijker - gekker, zouden wij zeggen - dit vertelsel is, hoe meer het in den smaak van den Turkoman of Kirgies valt.
In Kletke's reisbeschrijving vinden wij eenige bladzijden over de Kirgizen. De aldaar kommandeerende russische generaal Von Glens gaf de noodige bevelen aan de sultans der Kirgizen, om met hunne onderdanen, in den omtrek van Orenburg te komen en er openbare wedstrijden en volkspelen te houden. Weldra sloeg een aantal Kirgizen tenten nabij Orenburg op, en verschenen ook de sultans. Van bedoelde plaats vertrokken allen naar de steppe; doch reeds onder weg gaven de Kirgizen bewijzen van hunne rijkunst.
‘Terwijl, zegt de reiziger, de paarden van het rijtuig in vollen draf waren gezet, reed eene menigte Kirgizen, tot het gevolg der sultans behoorende, in vollen galop rond het voortsnellend rijtuig, daarbij met het hoofd op den zadel staande en de beenen lijnrecht in de hoogte houdende. Bij de tenten der sultans afgestapt zijnde, werden zij eerst naar de vrouwen dier vorsten geleid; deze bevonden zich voor den ingang van een der grootste tenten en stonden in een wijden kring nevens elkander. Wel waren zij allen gesluierd, maar toch bespeurde men duidelijk, dat er zeer schoone, recht blozende vrouwen onder haar werden gevonden.
‘Na eene korte begroeting, welke in een handdruk bestond, namen de feesten onmiddellijk aanvang. Deze feesten zouden bestaan in een wedren, die zeven mijlen vandaar een aanvang nemen moest; doch terwijl de ruiters daar heen togen, hadden er andere spelen plaats, onder ander de worsteling tusschen twee Kirgizen, die zich van hunne bovenkleêren hadden ontdaan en elkander op den grond poogden te werpen, door een leêren gordel om het middel der tegenpartij te slaan. De belangstelling in dit gevecht was zoo groot, dat de kring toeschouwers telkens enger werd, en de opzichters en rechters de nieuwsgierigen met zweepslagen achteruit moesten drijven.’
Na die worsteling bracht men eenen ketel met gekookte gruttenpap voor. Hierin wierp de generaal een zilveren roebel, waarop de liefhebbers eene poging deden om het geldstuk met de tanden op te halen. Die het waagde, moest tot aan de schouders in de pap dompelen. De moeielijkheid was nog vergroot, door dat de bodem van den ketel zeer glad geschuurd was. Dat allergekste gezichten uit den ketel te voorschijn kwamen, laat zich voorzeker begrijpen; doch de onvermoeide Kirgies wist toch het geldstuk te bemachtigen.
De muziekanten, de beenen kruiseling over elkaar geslagen en op den grond gezeten, brachten uit instrumenten, op klarinetten gelijkende, lang getrokken en klagende tonen voort. Eene gesluierde zangeres zette zich in dezelfde houding neêr en zong langrekkend en klagend. Middelerwijl kwamen de renners terug, en den eersten winner werd een met zilver doorstikt kleed aangeboden.
Men heeft in de europische geschiedenis veel wonderlijke bewijzen van hardlooperij: bij de Kirgizen is die eigenschap als het ware aangeboren. De hardloopers moesten eenen weg van anderhalve nederlandsche mijl afleggen, en die afstand werd in drie minuten tijds afgeloopen.
Wat is nu eigenlijk de steppe, van welke wij hier herhaalde malen spreken en die den Turkoman, Kirgies en andere stammen, tot zwerfplaats dient? Het is eene onmeetlijke vlakte, met een mageren kleigrond, welke niet erg tot den landbouw geschikt wordt geacht, en slechts in de lagen gedeelten weiland oplevert.
In het middengedeelte vindt men eene breede zandstreep, door de Kalmoeken Naryn, en door de Russen Rypeski geheeten. Die onmeetlijke zandrug bestaat uit een aantal zandheuvels van twee tot achttien el hoog, welke naast elkander in rijen gelegen en door breede valeiën van elkander gescheiden zijn. Op sommige plaatsen zit het zand vast, op andere is het enkel stuifzand.
Van plantgewas is er weinig spraak; echter zijn er vakken waar goed gras, wilde olijven en populieren groeien; die boomen zijn evenwel niets meer dan kreupelhout met dikke stammen. Het water zit dicht bij de oppervlakte, doch drinkbaar is het niet altijd. De zandstreek of Rypeski is het winterverblijf voor de zwervende stammen, zij zijn er beschut tegen de koude en treffen er, voor hun vee, voldoende voedsel aan.
De zandstreek is omgeven door een aantal zoutmeeren, die, hetzij bij uitdroging of bij waterwassing, dan wanneer de sneeuw smelt, immer eene min of meer dikke zoutlaag op den bodem bevatten. Eenige rivieren doorsnijden die schier schaduwlooze vlakte. Hier en daar ziet men in de steppe gipsheuvels, die nu eens rood, dan eens blauwachtig groen of zwart gekleurd zijn; die heuvels zijn echter slechts een honderdtal voeten hoog en de vlakte is overigens effen. In de noordelijke steppe verheft zich de Bogdo, een berg van 621 voet boven den spiegel der Kaspische-Zee.