Nog kind zijnde, was hem gesproken van die vreeselijke rechtbanken, die in het donker van den nacht op een afgelegen plek bijeen kwamen en gericht hielden over hen, die zich aan de wetten of aan de menschelijkheid vergrepen hadden. Nog kind zijnde, had hij van ontzetting gebeefd, wanneer men hem vertelde van die mannen, die daar in onderaardsche holen of grotten, bij het walmend licht van een fakkel, voor eene tafel zaten, terwijl hunne handlangers, die hunne vreeselijke vonnissen ten uitvoer legden, met getrokken dolken langs den wand stonden. Allen droegen zij zwarte maskers, om niet herkend te worden. Degene, die hier gevonnisd werd, zag nooit het daglicht weêr en zijn doodskreet en graf bleef een geheim, dat slechts de echo dier sombere gewelven kon verraden.
En voor zulk eene rechtbank zou hij gebracht worden. En wanneer hij niet kwam? Hem dacht reeds dolken in de duisternis te zien flikkeren, die allen op zijne borst mikten, en alsof het werkelijkheid was, zoo sprong hij terug. Hoe aan de macht, die tegen hem samenspande, te ontkomen? De gedachten tuimelden hem in het hoofd als een molenrad, voortgedreven door angst, twijfel en al die hartstochten, die de ziel vaneen scheuren.
Maar de terugwerking op die vrees en angst bleef niet uit De opgewekte driften legden zich langzamerhand neêr om plaats te maken voor kalmer overwegingen. Hoe aan het hem dreigend gevaar te ontsnappen? ziedaar de cirkel, waarin zijne gedachten thans ronddoolden. Bezat hij geen middelen om de slagen zijner vijanden af te weren, beschikte hij niet over invloed en macht genoeg, om lieden, die in het donker werkten, zegevierend te wederstaan?
Gerard de Brouwer begaf zich in den loop van den dag naar het stadhuis en daar vernam hij van zijne collega's, dat allen waren opgeroepen zich de volgende nachten op verschillende plaatsen te bevinden, om voor de rechtbank der vrije schepenen te verschijnen.
Eenigen namen de zaak op van haren lichten kant en lachten met de baldadigheid en onbeschaamdheid der zoogenaamde schepenen; anderen vonden ze ernstig genoeg om tot nadenken gebracht te worden.
Welke gedragslijn te volgen tegen deze brutale en onbeschaamde eischen en oproepingen? en men overlegde samen wat hier te doen stond.
Voor alles moest men zich van een der leden dezer vereeniging trachten meester te maken. Dezen moest men dwingen door de folterbank, of overhalen door de hoop op eene groote belooning, om de plaats aan te geven, waar men gewoonlijk bij elkander kwam,
Om hiertoe te geraken, stelde een der schepenen een plan voor dat aller goedkeuring verwierf: een man van den leeftijd en het voorkomen van Gerard de Brouwer zou de kleederen van den schepene aantrekken en zich in zijne plaats naar de vlakte van Borgerhout onder den wilg begeven; een aantal hellebardiers zou zich in den omtrek verscholen houden en op het oogenblik dat de vrije rechters zouden verschijnen om den opgeroepene te vonnissen, hen overvallen of hen volgen, om de plaats te weten te komen, waar zij zich verborgen hielden, al naar dat men in de gelegenheid was om te handelen.
Al de noodige schikkingen hiertoe waren voor den avond getroffen. Een der huisbedienden van De Brouwer, die zeer aan zijn meester gehecht was, had toegestemd deze rol op zich te nemen; men had hem wijs gemaakt dat hieraan volstrekt geen gevaar verbonden was.
Juist op het uur van middernacht was hij op zijn post; ook de gewapenden, die de vrije rechters moesten overvallen, hadden de wacht betrokken.
Men wachtte den ganschen nacht, maar men zag niemand opdagen; de morgen brak eindelijk aan, toen men begreep dat men bedrogen was geworden en teleurgesteld ging men naar huis.
Gerard de Brouwer voelde zich een steen van het hart gewenteld, toen hij van de teleurstelling vernam, die men ondervonden had.
Hoe had hij zich ook zoo kinderachtig bevreesd kunnen maken en hoe had hij zich kunnen voorstellen, dat zulke ellendelingen de hand zouden durven slaan aan een schepene van Antwerpen.
Het was van hen misschien niets anders geweest dan eene pocherij, die men misschien gemeend had op het oogenblik dat zij in de zieke hersens opkwam, maar waarvan men toch spoedig had afgezien, toen men haar zoude uitvoeren. Zij konden toch slecht aannemen, dat een man als Gerard de Brouwer zich als een lam, zonder weêrstand te bieden, zou overgeven en dat hij zich heel gemoedelijk zonder gewapend geleide, naar de plaats zou begeven, die zij hem hadden aangewezen. Maar toch zouden zij met hem nog niet gedaan hebben; hij zou hen te avond of morgen den schrik betaald zetten, dien zij hem op het lijf hadden gejaagd.
En zoo dreef zijne gemoedstemming weêr naar de oude bedding terug, die van verschoven maar niet opgegeven wraakneming.
Eenige dagen gingen voorbij en Antwerpen had weêr het voorkomen, alsof er niets rustverstorends was voorgevallen. Gilden en ambachten waren weêr aan 't werk getogen en de maatschappelijke loop ging weêr als anders.
Ook De Brouwer had wêer zijne gewone levenswijze hernomen, ofschoon hij wel zorgde nooit in den avond alleen uit te gaan en voor hij zich te bed begaf de deuren van zijn huis behoorlijk te grendelen. Hij had den schout last gegeven alle mogelijk onderzoek in het werk te stellen, om de plaats te weten te komen, waar zijn doodsvijanden zich verborgen hielden. Ieder verdacht persoon moest in het oog gehouden worden, en zijne woning vooral moest het voorwerp zijn eener strenge waakzaamheid.
Voor het overige liet hij zijne wraak aan den tijd en de omstandigheden over. Het kon toch niet missen of vroeg of laat traden zijne vijanden weêr op, en dan zou hij ze doen voelen, wat het zeggen wil hem, heer van Drake, beleedigd, ja, naar het leven gestaan te hebben.
Ofschoon hij de vrees nog niet geheel en al aan kant had kunnen zetten, voelde hij zich toch meer gerustgesteld en zorgeloozer.
Deze gerustheid zou echter niet lang duren; hij had hier met vijanden te doen, die hunne prooi wel een oogenblik loslaten, wanneer het moet, maar nooit opgeven.
Een morgen, dat de Antwerpenaars opstonden, vonden zij aan den deurstijl der woning van den eersten schepene, aan het stadhuis en aan alle kerken een stuk perkament vastgenageld, waarop door een geheimzinnige hand een verschrikkelijk vonnis was neêrgeschreven.
‘Daar Gerard de Brouwer, ex-schepen der stad Antwerpen, door ons, leden van de rechtbank der vrije rechters, beschuldigd is van zich in de uitoefening van zijn ambt vergrepen te hebben aan de heilige rechtvaardigheid tot najaging van een wreede, lafhartige en onrechtvaardige wraak, zoo verbieden wij hem de vier elementen, die God aan de menschen gegeven heeft en die hij voor hen geschapen heeft; wij verklaren hem buiten de wet, zonder recht, zonder eer, zonder veiligheid; wij brandmerken hem als een veroordeelde, gevonnisde, als een ter dood verklaarde, tegenover wien men zich te gedragen heeft als een door de maatschappij uitgeworpene. Dat men hem houde voor een mensch, die recht, vrijheid, leven onwaardig zij en dat men hem uitstoote als een ellendeling, waar hij zich ook bevinde, hetzij kasteel, dorp of stad, behalve de gewijde plaatsen. Dat hij niet in de aarde ruste, dat hij worde opgenomen door de winden en dat de raven en roofvogels zijn lichaam verscheuren en vaneen rijten. Wij wijden zijn hals aan den strik, zijn lichaam aan den dolk, maar wij wenschen dat God zijne ziel in genade moge aannemen. Ieder zij dus verplicht den man te dooden, wiens lichaam en vleesch wij vervloeken en dat noch vrees, noch liefde, noch medelijden den arm tegenhoude, die hem wil treffen.’
Dit stuk was door dezelfde hand geschreven, met hetzelfde zegel voorzien als de oproeping, die voor eenige dagen op den muur was genageld.
Het is niet te verwonderen, dat de schepene, na het lezen van dit stuk, als door den donder getroffen was; hij dacht dat de aarde onder hem wegzonk en onwillekeurig klampte hij zich aan den muur vast. Het scheen of zijne denkkracht was vernietigd, in zulk een vreeselijken stormwind tuimelden zijne gedachten rond. Was deze angst niet groot genoeg om hem in een enkel minuut grijze haren te doen krijgen? Hij blikte als in een afgrond; boven hem nacht en onder hem nacht; hij was als een drenkeling, van den eenen golfslag op den anderen geworpen; hij greep naar een houvast, maar niets dan lucht en water en hij voelde zich immer meer zinken naar die geheimzinnige diepte, die bodem der zee genoemd wordt.
Waarheen? en het kwam hem voor alsof hij daar een geheimzinnige hand zag, die den dolk op hem richtte. Hij liep boven, onder - maar