Jan Krakeel.
Ja, procedeeren zal hij, wil hij, moet hij! Men noemt hem niet ten onrechte Jan Krakeel, want geen half jaar gaat er voorbij, of hij heeft eene moeielijkheid nu met dezen, dan met genen, nu over eenen scheidspaal, dan over eene boombeplanting; nu over eene sloot, dan over eene haag - altemaal zaken van een onbeduidend belang; maar Jan wil zijn recht hebben, al zou het hem dan ook een zak met vijffrancstukken kosten!
Zeer wel; doch zouden de nadeelen, hem toegebracht, wel kunnen opwegen tegen de moeielijkheden, beide partijen aangedaan, tegen den twist, rechts en links in het leven geroepen? Maar de advokaat zegt, dat Jan Krakeel gelijk heeft? Zeker wel; maar dat zegt de advokaat der tegenpartij ook, en dewijl pleiten de zaak der advokaten is, zullen zij ook pleiten, zoo lang de twee partijen dit verlangen; want niet alle rechtsgeleerden zijn zoo spaarzaam en zuinig als de president Champ-Rond (1627), waarvan Tallemant vertelt.
De brief van dien president aan zijn baljuw, is hiervan gewis een bewijs. Immers, hij schreef aan dezen, opzichtens zekeren misdadiger, die moest gehangen worden: dat er eene galg zou worden gemaakt van een ouden, versleten boom, die nabij de kerk stond; dat de spaanders en verder afval van den boom zorgvuldig moesten vergaard en in zijne bergplaats van brandwaar gebracht worden; dat de baljuw accoord moest maken met den scherprechter, om tegen zoo laag mogelijken prijs recht te doen.
Wat de kroon op de spaarzaamheid van den president Champ-Rond plaatste, waren de twee volgende punten: ‘mij dunkt,’ zoo schreef hij aan den baljuw, ‘dat ik bij u nog eene strop en eene leer gezien heb, die voortreffelijk zouden kunnen dienen,’ en verder, dat als de beul te veel durft vragen, hij hem zal dwingen, de uitvoering voor niet te doen, omdat de scherprechter in Chartres en omliggende markten, le droit de havage heeft.
(Dit recht bestond hierin, dat de beul een handvol graan mocht nemen uit de zakken, die op de markt te koop stonden. Dat recht had de scherprechter ook te Parijs, doch ten gevolge der eerloosheid zijns ambts, moest hij het graan met een blekken lepel uit den zak scheppen.)
Nu, wij willen zeggen dat alle rechtsgeleerden zoo zuinig niet zijn als de president Champ-Rond, en integendeel uitgaan van de spreuk: 't is goed riemen snijden van een andermans leêr, en Jan Krakeel heeft er reeds meer dan eens de ondervinding van gehad, zonder echter daarom iets geleerd te hebben.
Toen Jan Krakeel trouwde, werd hij door ieder in den omtrek benijd, want niemand had zoo'n schoone hoeve, niemand zoo'n kostelijken stal met vee. Geen wonder dan ook dat hij de rijkste boerendochter tot vrouw kon krijgen en het gansche dorp op de been was, toen het jonge paar naar de kerk reed, om voor altijd vereenigd te worden. In de bruidsdagen was hij intusschen reeds in een proces gewikkeld, over het uitgraven van eene sloot en hij kan er zich op beroepen, dat de ketting van processen met een of meerdere nieuwe schakels is vermeerderd.
Wie nu mocht denken dat Jan Krakeel onrechtvaardig was, vergist zich; hij zou zich niet hebben willen verrijken met de bezittingen van anderen, doch hij was hoogmoedig en twistziek, en stapte bij het minste geschil naar zijnen advokaat. De man heeft veel processen gewonnen en toch raakte hij langzamerhand zijn gansche vermogen kwijt, want ook een gewonnen proces kost veel geld en ook veel tijd, en beiden zijn kostbaar. Of men hem al waarschuwde, het hielp niets en het bleek ten slotte dat hij niet gelukkig was, wanneer niet de een of andere zaak hangende was, waarmeê hij zich kon bezighouden.
Zoo verdween langzamerhand zijn kostelijke stal met vee en zijn land. De procedeerdrift scheen intusschen bij hem toe te nemen naarmate zijne bezittingen verminderden, en thans ligt hij in proces met een buurman over een strook grond van niet meer dan twee handen breedte. Dit proces heeft hij reeds eenmaal verloren, doch hij blijft volhouden, en mocht ten slotte de uitspraak gunstig voor hem zijn, hij zal toch tienmaal meer verloren hebben dan de gansche strook waard is.
Werpt nog een oogslag op de figuur, die de talentvolle teekenaar ons voorstelt; bemerkt zijne houding, zijn hoofd, zijn stierachtig hoofd, en gij zult met ons zeggen, daaruit spreken de woorden: ja, procedeeren zal hij, wil hij, moet hij!
Mocht hij zich deze geestige anekdoot herinneren: een geestig man zag eens het werk eens beeldhouwers, voorstellende de Justicie en den Vrede, die elkander omhelsden. ‘Zie,’ zegde de fijngeestige opmerker, ‘zie, zij omhelzen, zij kussen elkaar, zij zeggen elkaar vaarwel, om elkaar nooit weêr te zien.’ Waar de processen binnen komen, gaat de vrede heen.