koesteren. Het water zelve is bitter en zout, zegt de heer de Karazine; het heeft een walgelijken smaak en kan in geenen deele tot drinkwater dienen, zooals dit met alle putten aan den westkant der zee het geval is.
Meer oostwaarts is het water drinkbaar en wel dank zij de twee rivieren van zoetwater, met rietgewas omzoomd, welke zich in de vlakte uitstorten. Het is dan ook daar, zooals wij zegden, dat men eenig leven, eenige beweging aantreft, niet in den loop van den dag, wanneer de warmte al te stoovend is, maar wel des avonds; zelfs de visschen blijven in de diepte.
Dan echter, wanneer de gloeiende schijf der zon over die wijde watervlakte ondergaat, en een zoele wind begint te waaien, verschijnen aan den noordelijken gezichteinder, ontelbare menigten van wilde eenden, die laag langs den bodem vliegen en weldra plonzend op het water neêrvallen. Dan ook dagen, in driehoek vliegend, klapperend de kraanvogels op.
De vogels, die boven het water drijven en zich op de banken neêrslaan, zijn ontelbaar. De trekvogels, die in de verschillende saizoenen van het noorden naar het zuiden en omgekeerd, reizen, kennen instinctmatig die vlakten, die banken, en soms ziet het water inderdaad zwart van de vogels, en brengt hun geplons, hun geschreeuw, hun gefluit en geschuifel een recht fantastisch muziek voort.
De zonneschijf verdwijnt langzamerhand in de zee. Heel de omtrek is door haren gouden glans omvat. In de verte ziet men de zwarte silhouetten van den ibis en den pluvier, zich op de zandbanken afteekenen. Lange rijen flamingos, als waren het engelsche infanteristen in hunne roode uniformen, staan op den boord en plonzen als op commando, de bekken in het modder, om er hunne prooi te vinden.
Links van ons zien wij de silhouet van eenen kameel, misschien van een naburig Kirgisen-station gekomen, en die slechts behoedzaam voortgaat om eindelijk aan den zoet-waterstroom te geraken. Plotseling staat het dier stil en schrikt: een legioen vogels vliegt, bij zijn naderen, op. Zoo als hij bang is voor hen, zijn zij bang voor hem. Allengs zal de rust weêr hersteld en niet meer gestoord worden. In den nacht, die neêrdaalt, zal het vooral de rust der dood zijn.
Wij spraken hooger van den heer de Karazine; het is aan de hand van dien schrijver-teekenaar-orientalist dat wij de teekening, welke wij hier meêdeelen, verschuldigd zijn. De Karazine heeft aan eene wetenschappelijke expeditie in de landstreken der Amou-Daria, deel genomen en volgde als officier al de gevechten, die van 1865-71 in den Turkestan plaats hadden. Wat onuitputtelijke bron van stof, moet daarin voor pen en penseel gevonden worden!
Wat hij ons op de eerste bladzij levert, geeft ons inderdaad een goeden dunk van zijn schitterend talent.